Verschillende typen zorgnetwerken
Veel ouderen krijgen zorg van verschillende typen zorgverleners, die tezamen een zorgnetwerk vormen. Op basis van de omvang en samenstelling van deze zorgnetwerken werden eerder vier typen onderscheiden (Jacobs et al, 2018): een klein partnernetwerk met doorgaans weinig andere zorgverleners, een groter informeel netwerk met overwegend verschillende typen mantelzorgers (maar geen partner), een groter formeel netwerk met professionele zorgverleners aangevuld met andere typen helpers, en een klein zorgnetwerk waarin maar een enkele particulier betaalde hulp aanwezig is.
Wie over welk type zorgnetwerk beschikt, wordt onder meer bepaald door de complexiteit van de hulp die nodig is. Naarmate er langer en meer intensieve zorg nodig is, zal er eerder sprake zijn van zorgprofessionals in het zorgnetwerk. Daarnaast is de beschikbaarheid van specifieke typen mantelzorgers belangrijk. Als men een partner heeft, neemt deze doorgaans diverse taken op zich, en zijn er minder andere mantelzorgers aanwezig. Als er geen partner is, delen volwassen kinderen vaak de zorg met elkaar, en soms ook met zorgprofessionals of ingehuurde particuliere helpers. Tenslotte spelen ook sekse en opleidingsniveau een rol. Mannen krijgen vaker mantelzorg dan vrouwen. Ouderen met een hoger opleidingsniveau hebben meer middelen en capaciteiten om particuliere hulp in te kopen.
De relatie tussen zorg en welbevinden
Ouderen krijgen zorg omdat ze problemen hebben met hun gezondheid en hier hinder van ondervinden. Deze gezondheidsproblemen op zich dragen al bij aan een lager gevoel van welbevinden. Het is immers niet fijn om te ervaren dat je fysiek dan wel cognitief beperkt bent in je dagelijks functioneren. Vanwege deze beperkingen heb je hulp van anderen nodig. Het is de vraag in hoeverre het krijgen van zorg ook bijdraagt aan welbevinden en of het uitmaakt van wie je deze zorg krijgt.
Het LASA onderzoek laat zien dat het type zorgnetwerk van invloed is op het aantal depressieve symptomen, een maat die we gebruiken als indicator voor psychisch welbevinden (Swinkels et al. 2024). Figuur 1 geeft weer dat het gemiddeld aantal depressieve symptomen relatief hoog is bij de ouderen die een formeel dan wel een informeel zorgnetwerk hebben, en relatief laag bij degenen die zorg krijgen van een partner of van een particulier betaalde hulp (de blauwe kolommen). Als we rekening houden met verschillen in sekse, leeftijd, opleidingsniveau, fysiek en cognitief functioneren (de oranje kolommen), worden de verschillen iets kleiner en rapporteren vooral degenen met formele zorg nog steeds relatief veel depressieve symptomen.
Een verklaring van deze verschillen
Voor de verklaring van deze verschillen gebruiken we de Zelf Determinatie Theorie (Ryan & Deci, 2017). Deze theorie stelt dat het voor een goed welbevinden belangrijk is dat aan drie psychologische basisbehoeften wordt voldaan: autonomie, competentie en verbondenheid. Autonomie verwijst naar de behoefte om keuzes te maken en regie te hebben over het eigen leven, competentie betreft het gevoel bekwaam te zijn in wat men doet, en verbondenheid draait om het ervaren van positieve relaties met anderen. Als deze behoeften worden vervuld, leidt dit tot een hoger welbevinden. Wanneer deze behoeften echter worden gefrustreerd, kan dit leiden tot verminderd welbevinden. Onze verwachting was dat zorgnetwerken verschillen in de mate waarin zij aan deze basisbehoeften kunnen voldoen (Swinkels et al., 2024).
Een eerste verklaring volgt uit de behoefte aan verbondenheid met de zorgverleners. Het krijgen van zorg van degenen die je het meest naast staan, zou dan het meest bijdragen aan welbevinden. Dit kan verklaren waarom ouderen met een partner of informeel zorgnetwerk relatief weinig depressieve symptomen rapporteren. De verbondenheid met hun partner en (veelal) kinderen is dan belangrijk om gezondheidsproblemen en toegenomen afhankelijkheid van anderen te kunnen dragen. Met formele zorgverleners voelt men zich minder verbonden omdat men met zorgprofessionals doorgaans geen persoonlijke band opbouwt. Ook kan het krijgen van formele zorg aangeven dat er geen of te weinig informele zorg is. Deze verklaring hebben we onderzocht door de mate van verbondenheid per zorgnetwerktype in kaart te brengen, waarbij verbondenheid gemeten wordt als zijnde minder eenzaam. Figuur 2 laat zien dat diegene die zorg krijgt van een partnernetwerk zich het meest verbonden voelt en degenen met een formeel netwerk het minst. Deze verschillen in verbondenheid bieden inderdaad deels een verklaring voor de verschillen in depressieve symptomen van de zorgnetwerktypen.
Een tweede verklaring verloopt via de mate waarin het zorgnetwerk autonomie en competentie van de zorgbehoevende bevordert dan wel beperkt. Dit wordt bijvoorbeeld zichtbaar in de mate waarin men zich in staat voelt zorg te organiseren die voldoet aan wat men wenst en nodig heeft. Bij het krijgen van zorg van een informeel of formeel zorgnetwerk kan dit lastiger zijn, omdat men minder zeggenschap heeft over hoe vaak (bijvoorbeeld) kinderen en zorgprofessionals komen helpen. Daarentegen heeft men meer regie over een particulier ingehuurde hulp die in opdracht werkt en mogelijk meer flexibel is. We hebben deze verklaring onderzocht door in beeld te brengen hoe toereikend de zorg is die men ontvangt. Figuur 2 laat zien dat diegenen met een formeel zorgnetwerk het minst vaak aangeven dat de zorg die ze ontvangen toereikend is. Deze ontoereikende zorg biedt eveneens deels een verklaring voor de relatieve hoge depressieve symptomen bij formele zorggebruik.
Conclusie
Gezondheidsproblemen dragen bij aan het ontstaan van een zorgnetwerk van bepaalde omvang en samenstelling. Het type zorgnetwerk heeft een directe invloed op de mate van ervaren welbevinden. De verklaring hiervoor verloopt enerzijds via een sociaal ‘pad’, waarbij informele zorg kan ontbreken en/of met (in)formele zorgverleners minder verbondenheid wordt ervaren. Anderzijds loopt de verklaring via de verkregen zorg, waarbij ontoereikendheid van de zorg het welbevinden in (met name) het formele zorgnetwerk naar beneden brengt. Deze bevindingen impliceren dat zowel de kwaliteit van het sociale netwerk als van de zorg belangrijke aandachtspunten zijn voor het beleid om het welbevinden van zorgbehoevende ouderen op peil te houden.