Lees verder
Zijn ouderen vandaag de dag zo actief in vrijwilligerswerk en informele hulp geven als het beleid en de maatschappelijke beeldvorming veronderstellen? Op basis van gegevens van de Longitudinal Aging Study Amsterdam over de laatste 10 jaar kijken we of het beeld van de actieve oudere correspondeert met de werkelijkheid.

Sociale participatie: van containerbegrip tot meetbare activiteit

Het beeld is dat ouderen nu sociaal actiever zijn dan ooit en daardoor midden in de samenleving staan. In deze bijdrage willen we dit beeld dat bestaat in het publieke debat onderzoeken met gegevens van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA). Sociale participatie is een containerbegrip dat een grote diversiteit aan activiteiten omvat. Doorgaans worden drie vormen onderscheiden: maatschappelijke participatie, consumptieve participatie en netwerkparticipatie. Maatschappelijke participatie betreft activiteiten waarmee men groepen of personen in de samenleving van dienst is, zoals het verrichten van betaalde arbeid, inzet in politieke en vrijwilligersorganisaties en bieden van informele hulp in het geval van gezondheidsproblemen. Consumptieve participatie omvat deelname die voornamelijk gericht is op eigen ontplooiing en welzijn, zoals bijvoorbeeld theaterbezoek en het beoefenen van een sport. De laatste vorm, netwerkparticipatie, staat voor de ongeorganiseerde, informele omgang met familie, buren en vrienden. Deze vormen van sociale participatie zijn niet geheel wederzijds uitsluitend: sport doe je bijvoorbeeld vaak voor je eigen ontplooiing en gezondheid, maar kan ook een maatschappelijke functie hebben als je meedenkt in commissies of vrijwilligerswerk voor de vereniging doet. In deze bijdrage richten we ons op een publieke en private vorm van hulp: de inzet in vrijwilligerswerk en informele hulp aan het sociale netwerk.

Het is waarschijnlijk dat sociale participatie van ouderen verandert over de historische tijd. Al vele jaren geleden werd verwacht dat in de laatste decennia de sociale participatie van ouderen zou toenemen, omdat de meeste ouderen een periode van relatief goede gezondheid na pensionering hebben (Neugarten, 1996). Recente generaties van ouderen hebben inderdaad meer capaciteiten en mogelijkheden voor sociale participatie, zoals een hoger opleidingsniveau en een groter netwerk (Suanet & Huxhold, 2020). Daarnaast is er de laatste 10 jaar een sterker appel geweest op burgers om sociaal actief te zijn en voor elkaar te zorgen vanuit de Nederlandse beleidscontext. Daarom mag verwacht worden dat (nog) meer ouderen dan 10 jaar geleden zich inzetten via vrijwilligerswerk en het verlenen van informele hulp. Om de juistheid van dit beeld te onderzoeken gebruiken we data van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA). LASA is een langlopende studie onder een representatieve steekproef van ouderen in Nederland met driejaarlijkse opeenvolgende meetmomenten, waarin ouderen gevraagd worden naar hun fysiek, cognitief, emotioneel, en sociaal functioneren. We vergelijken in deze bijdrage de twee vormen van sociale participatie bij ouderen in 2008 en in 2018.

Veranderingen in betrokkenheid bij verenigingen

De inzet in een vrijwilligersorganisatie kan variëren van een lidmaatschap en het bezoeken van bijeenkomsten (veelal consumptieve participatie) tot een actieve inzet in commissies en besturen van de vrijwilligersorganisatie (maatschappelijke participatie). In LASA wordt gevraagd of men lid is c.q. bijeenkomsten bezoekt van 12 typen vrijwilligersorganisaties. Gegevens van 60-70 en van 70-80 jarigen in de LASA waarnemingen in 2008 en in 2018 (Tabel 1) laten zien dat op beide waarnemingen ongeveer 80% van deze ouderen lid is van minstens één vrijwilligersorganisatie. In beide leeftijdsgroepen zijn lidmaatschappen van organisaties met een sociaal-maatschappelijk doel (zoals een kerk of buurtvereniging) en organisaties voor individueel welzijn (zoals een koor of sportvereniging) meer in trek dan organisaties met een politiek oogmerk (zoals een vakbond, ouderenbond of een politieke partij). In beide leeftijdsgroepen is er een significante afname in het percentage ouderen dat lid is van een organisatie met een politiek oogmerk, maar het lidmaatschap van de andere typen verenigingen is stabiel in beide leeftijdsgroepen. In beide perioden en beide leeftijdsgroepen bezoekt ongeveer 70% van de ouderen ook één of meerdere bijeenkomsten van de vrijwilligersorganisatie. Het bezoek aan verenigingen met een politiek oogmerk neemt af over de tijd, maar in 2018 bezoeken er meer 70-80-jarigen een organisatie voor individueel welzijn. Als het gaat om actieve participatie in commissies of bestuur van een vrijwilligersorganisatie, zien we een duidelijke toename bij de 70-80-jarigen, waarvan bijna de helft zich actief inzet in 2018. In 2008 was dit nog 38%. Samengevat, het lid zijn van verenigingen is stabiel bij de 60-80-jarigen. Er treedt wel een verschuiving op van politieke organisaties naar organisaties voor individueel welzijn. Vooral de 70-80-jarigen zetten zich actief in voor politieke vereniging(en).

Veranderingen in het geven van informele hulp

Informele hulp is het geven van ondersteuning aan naasten (partner, familie, vrienden, buren) die vanwege gezondheidsbeperkingen hulp nodig hebben bij dagelijkse activiteiten. Het onderscheid met vrijwilligerswerk is dat deze vorm van hulp aan iemand in het sociale netwerk wordt gegeven en niet via een vrijwilligersorganisatie. In de LASA-waarnemingen gaat het om hulp gegeven bij huishoudelijke taken aan niet-huisgenoten, en om hulp bij persoonlijke verzorging bij personen in of buiten het huishouden. Hierbij is echter niet expliciet gevraagd of de hulp gegeven wordt vanwege het voorkomen van gezondheidsbeperkingen van de zorgontvanger. Men verleent informele hulp als men tenminste een van deze vormen van hulp aan minstens één relatietype verleent. Tabel 1 laat een duidelijke daling zien in het percentage ouderen dat informele zorg verleent. Waar in 2008 nog eenderde van de 60-70-jarigen hulp verleent, is dat in 2018 27%. Ook bij de 70-80-jarigen zien we een daling van 26% naar 19%. De daling is vooral groot bij de hulp aan overige familie. In tegenstelling hiermee is bij hulp aan de ouders sprake van een toename, welke stijgt van 3,5% naar 9,3% bij de 60-70-jarigen, en van 0,8 naar 2,5% bij de 70-80-jarigen. Samengevat, de inzet in informele hulp is afgenomen in beide leeftijdsgroepen, met uitzondering van de hulp aan oude ouders.

Tabel 1 Groenou

Tabel 1: Participatie van ouderen naar leeftijdsgroep en periode in percentages
Bron: LASA waves 2008/09 en 2018/19; Chi-kwadraat toets * p<0,05; ** p<0,1

Het combineren van vrijwilligerswerk en het geven van informele hulp

Aan de inzet in vrijwilligerswerk en het verlenen van informele hulp liggen verschillende mechanismen ten grondslag (Burr et al., 2005). Vrijwilligerswerk verleent men doorgaans vanuit de wens iets te betekenen voor de samenleving, de behoefte aan een zinvolle tijdbesteding of het versterken van eigen sociaal en/of cultureel kapitaal. Informele hulp wordt eerder verleend omdat een naaste behoefte heeft aan hulp, en overwegingen van affectie en reciprociteit zijn hierbij motiverende argumenten. Beide vormen van participatie kosten echter tijd, en het is dan ook aannemelijk dat inzet in vrijwilligerswerk ten koste kan gaan van inzet in mantelzorg en vice versa. We kijken daarom ook naar de combinatie van vrijwilligerswerk en informele hulp in beide leeftijdsgroepen en perioden.  Figuur 1 laat zien dat in 2008 ruim een derde van de 60-70-jarigen (37%) en bijna de helft van 70-80-jarigen in geen van beide vormen actief was. Daarbij was er in 2008 ongeveer een kwart (70-80 jarigen) tot een derde (60-70-jarigen) alleen actief in vrijwilligerswerk, en was ongeveer 15% van beide leeftijdsgroepen of alleen actief in informele hulp of combineerde informele hulp met vrijwilligerswerk. In 2018 is het percentage ouderen dat niet participeert afgenomen, en is het percentage dat alleen vrijwilligerswerk doet toegenomen. Een statistische analyse waarin we ook rekening houden met sekse en leeftijd laat zien dat bij de 60-70-jarigen de kans dat men in 2018 alleen vrijwilligerswerk doet (ten opzichte van de kans op geen participatie) 1,37 keer zo groot is ten opzichte van dezelfde kans in 2008. Bij de 70-80-jarigen is die kans zelfs 1,8 keer zo groot ten opzichte van de kans op vrijwilligerswerk in 2008. De veranderingen in de andere categorieën zijn in deze multivariate analyse niet statistisch significant.

Figuur 1

Figuur 1: Percentage ouderen dat vrijwilligerswerk al dan niet combineert met informele hulp, naar leeftijdsgroep en periode (vw = vrijwilligerswerk; inf = informele hulp)

Ouderen staan midden in de samenleving

Deze bijdrage had tot doel na te gaan of er inderdaad sprake is van een stijgende lijn in de sociale participatie van ouderen. De vergelijking van de twee perioden toont enerzijds een positief beeld: de inzet van ouderen in vrijwilligersorganisaties is toegenomen, in het bijzonder bij de 70-80-jarigen.  Achterliggende redenen zijn waarschijnlijk de betere gezondheid van deze leeftijdsgroep, en het beschikken over tijd om lid te worden van (meer) clubs om leuke dingen te doen en zich daar actief voor in te zetten. Dit lijkt ten koste te gaan van de betrokkenheid bij politieke organisaties, hetgeen een beeld schetst dat ouderen van nu liever vrijwilligerswerk doen in recreatief verband dan zich inzetten voor politieke beïnvloeding. Vanuit democratisch oogpunt is het van belang deze ontwikkeling in de gaten te houden, omdat dit impliceert dat de invloed van ouderen in de politiek zou kunnen afnemen. De (geringe) daling in het verlenen van informele hulp is lastiger te duiden. Gegeven de roep om meer hulp in eigen kring zou een toename voor de hand liggen. Het feit dat de hulp aan ouders wel is toegenomen, suggereert dat 60-80-jarigen prioriteit geven aan zorg voor hun oude ouders, en minder aan het verlenen van hulp aan andere familieleden, voor wie de hulpvraag mogelijk minder urgent is. Desalniettemin is de daling in zorg aan partners en overige familieleden evenzeer verassend als verontrustend. Er zijn een aantal mogelijke verklaringen voor deze bevinding. Ten eerste gaat de toename in vrijwilligerswerk waarschijnlijk ten koste gaat van de tijd die beschikbaar is voor mantelzorg. Ten tweede blijven ouderen in de hedendaagse samenleving gemiddeld genomen langer gezond, waardoor hulp geven minder vaak nodig is. Als laatste is een verklaring te vinden in het proces van individualisering: in de hedendaagse samenleving hechten zowel zorgontvangers als gevers sterker aan het behoud van hun eigen autonomie en de verwachtingen jegens mantelzorg lijken af te nemen (Kloosterman en Schmeets, 2020). Blijft staan dat de overgrote meerderheid van de 60-80-jarigen in 2018 betrokken is bij vrijwilligerswerk en/of informele hulp, en dat vooral de inzet in vrijwilligerswerk is toegenomen. Deze bevindingen bevestigen het maatschappelijke beeld van de actieve oudere die midden in de samenleving staat!

Beide auteurs zijn betrokken bij de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) en verantwoordelijk voor het onderzoek naar informele zorg en sociale participatie.

Literatuurlijst

  1. Burr, J., Choi, N., Mutchler, J., & Caro, F. (2005). Caregiving and volunteering: are private and public helping behaviors linked? The Journals of Gerontology: Social Sciences, 60 5, S247-56 .
  2. Kloosterman, R. en Schmeets, H. (2020). 55-Plussers over mantelzorg krijgen. Online publicatie CBS 22 september 2020: https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2020/55-plussers-over-mantelzorg-krijgen
  3. Neugarten, B. (1996). The meanings of age: selected papers of Bernice L. Neugarten. University of Chicago Press, Chicago.
  4. Suanet, B.A. & Huxhold, O. (2020). Cohort Difference in Age-Related Trajectories in Network Size in Old Age: Are Networks Expanding? Journals of Gerontology: Social Sciences, 75, 1, 137-147.
  5. WHO (2002). Active Ageing: A policy framework. URL: http://www.who.int/ageing/publications/active_ageing/en/