Er is een toenemende vraag naar langdurige zorg. Om het stelsel van langdurige zorg betaalbaar te houden, is het overheidsbeleid gericht op langer thuis wonen en wordt de residentiële zorg beperkt. Het ministerie van VWS heeft in het programma Wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen aangegeven dat de norm wordt: ‘zelf als het kan, thuis als het kan’. Dit vergroot de vraag naar mantelzorg, de zorg die door naasten aan elkaar wordt gegeven. Bij gehuwde of samenwonende ouderen is de partner vaak de belangrijkste mantelzorger. Omdat zij dagelijks te maken hebben met de zorgvraag van hun partner, geven partner-mantelzorgers vaak vele uren intensieve zorg en lopen zij veel kans op overbelasting in vergelijking met andere mantelzorgers, zoals kinderen, buren of vrienden. Aangezien mensen steeds langer leven, leven zij ook langer als een koppel en worden partner-mantelzorgers ook steeds ouder. Dit roept de vraag op of partners mantelzorg kunnen (blijven) geven als zij zelf oud en kwetsbaar zijn en of dit in de afgelopen decennia is veranderd, mede gegeven de ingrijpende veranderingen in het beleid van de langdurige zorg.
Met data van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) onderzochten wij 1) in hoeverre ouderen mantelzorg krijgen van hun partner tussen 1995 en 2016, en 2) welke factoren het gebruik van partner-mantelzorg verklaren. We onderzoeken hierbij alleen persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld douchen en aankleden), omdat andere vormen van mantelzorg (zoals hulp bij het huishouden) in een partnerrelatie moeilijk te onderscheiden zijn van gebruikelijke zorg.
Mogelijke factoren die partner-mantelzorg verklaren
Uit eerder onderzoek weten we dat individuele en maatschappelijke factoren het gebruik van zorg aan huis verklaren (Andersen & Newman, 2005). Er zijn drie categorieën individuele factoren van de zorggebruiker die een rol spelen bij de kans op het ontvangen van mantelzorg. Ten eerste de zorgbehoefte: welke zorg heeft iemand nodig? Ten tweede de verwachtingen en houdingen ten aanzien van zorg, die ertoe bijdragen dat individuen in meer of minder mate geneigd zijn een beroep te doen op mantelzorg. En ten derde factoren die de mogelijkheid om gebruik te maken van mantelzorg weergeven, zoals bijvoorbeeld nabijheid van kinderen, de beschikbaarheid van de formele (publiek betaalde) thuiszorg, of in hoeverre de financiële situatie het toelaat zelf zorg in te kopen.
De kans op het gebruik van mantelzorg hangt ook af van kenmerken van de zorggever, zoals beschreven in het Informal Care Model (Broese van Groenou & De Boer, 2016). Dat betreft de mate waarin de partner de zorg op zich kán en wíl nemen. Als de partner zelf gezondheidsbeperkingen heeft, is het verlenen van zorg moeilijker. Of de partner zorg wíl geven, hangt mede af van de kwaliteit van de huwelijksrelatie en of het te combineren is met de eigen activiteiten.
Tot slot spelen ook maatschappelijke factoren een rol in het gebruik van zorg. Het gaat bijvoorbeeld om de heersende maatschappelijke opvattingen over wie verantwoordelijk is voor de zorg voor ouderen. In de afgelopen decennia ontstond het beeld dat de overheid van ‘wieg tot graf’ voor je zorgt. Sinds 2000 is de boodschap van de overheid dat de burger steeds meer zelf verantwoordelijk is voor de organisatie van de eigen zorg, inclusief mantelzorg.
Voor beantwoording van de onderzoeksvragen gebruikten we gegevens van LASA. Dit is een langlopende cohortstudie onder ouderen in Nederland, die gestart is in 1992. Onze focus was op de start van zorggebruik. We selecteerden respondenten met ten minste één meting waarin persoonlijke verzorging ontvangen werd, en één of meer voorgaande metingen zonder zorggebruik. Wij analyseerden gegevens van 221 respondenten (132 mannen en 89 vrouwen) die persoonlijke zorg kregen tussen 1995 en 2016 en samenwoonden met hun partner.
Trend in persoonlijk zorggebruik door partner tussen 1995 en 2016
De kans om de zorg van de partner te krijgen, nam in deze periode af, en daarmee nam de kans op formele zorg toe. Van de respondenten die voor het eerst zorg kregen in 1995/1996, is de gemiddelde voorspelde kans op het ontvangen van partnerzorg 78%; 22% kreeg formele zorg. Aan het eind van deze periode, in 2016, was dit 53% partnerzorg en 47% formele zorg. Het was meestal óf de partner die de zorg verleende óf er was formele zorg. Combinaties kwamen nauwelijks voor, ook niet met andere typen mantelzorgers. Er werd geen genderverschil gevonden.
Factoren die het zorggebruik verklaren
De leeftijd en de gezondheid van de partner zijn de belangrijkste voorspellers voor het ontvangen van partnerzorg. De gemiddelde voorspelde kans op partnerzorg neemt af als de partner ouder is: van 90% als de partner 60 jaar oud is naar 40% als de partner 90 jaar oud is. Als de partner zelf zorgbehoevend is, is de kans op mantelzorg kleiner (tabel 1), namelijk 35%, vergeleken met 73% als de partner geen zorg ontvangt. Ook de relatiekwaliteit speelt een rol: hoe slechter de relatiekwaliteit, hoe kleiner de kans op partnerzorg. De gemiddelde voorspelde kans op het ontvangen van partnerzorg is 73% voor een respondent die niet emotioneel eenzaam was, vergeleken met 59% voor iemand die wel eenzaam was, gemeten voordat de zorg begon. De zorgbehoefte van de zorggebruiker verklaarde niet of de zorg gegeven werd door de partner of door de formele zorgverleners.
ORa | 95% betrouwbaarheids-interval | ||||
Zorgvermogen van de partner | |||||
Leeftijd partner (52-91) | 0,92 | *** | (0,87 | – | 0,96) |
Partner ontvangt zorg (ja versus nee) | 0,20 | ** | (0,08 | – | 0,54) |
Relatiekwaliteit | |||||
Emotioneel eenzaam (ja versus nee) | 0,52 | * | (0,45 | – | 0,60) |
Maatschappelijke factoren | |||||
Jaar waarin de zorg begon (1995-2016) | 0,95 | * | (0,90 | – | 0,99) |
aEen OR (=Odds ratio) tussen 0 en 1 wijst op een verlaagde kans op partnerzorg, en dus een verhoogde kans op formele zorg, een OR tussen 1 en oneindig wijst op een verhoogde kans op partnerzorg, en dus een verlaagde kans op formele zorg. *p < 0,05; **p < 0,01; ***p < 0,001. Nagelkerke R2 = 0,30. Bron: Swinkels, van Tilburg, & Broese van Groenou (2022). |
Implicaties voor beleid
Variatie in mantelzorggebruik hangt samen met drie soorten factoren: individuele eigenschappen van de zorggebruiker en de zorgverlener, hun onderlinge relatie,en de maatschappelijke context. De resultaten laten zien dat mantelzorg afneemt en formele zorg toeneemt, een beweging die tegengesteld is aan de beleidsnorm ‘zelf als het kan, thuis als het kan’. Hieraan kan ten grondslag liggen dat partners in latere jaren ouder en zelf zorgbehoevend zijn. Vaak geven partners de zorg alleen; het is beter als zij de zorg delen met professionals, zodat de last minder wordt. Ook kan hulp van andere mantelzorgers meer benut worden. Het delen van zorg geeft ook het gevoel er niet alleen voor te staan (Roth, Fredman, & Haley, 2015). Het delen van zorg kan uitval bij partner-mantelzorgers voorkomen.