Samenvatting

Onze studie laat zien dat vrouwen een hogere gevoeligheid hebben voor bewegen en BMI en vaker zijn blootgesteld aan een laag opleidingsniveau, alleen wonen, chronische ziekten, pijn en depressieve symptomen. Beiden mechanismen dragen bij aan het vrouw/man verschil in loopsnelheid. Op dit moment is er nog weinig aandacht voor vrouw/man verschillen in preventieve strategieën of behandelingen gericht op gezonde veroudering. In toekomstig onderzoek, preventie strategieën en in de zorgverlening kan een sekse-specifieke focus mogelijk bijdragen aan gezonde veroudering van mannen en vrouwen.


1216 Weergaven
29 Downloads
Lees verder
In onze vergrijzende samenleving wordt adequaat fysiek functioneren steeds belangrijker. Dit wordt objectief gemeten aan de hand van loopsnelheid. Vrouwen hebben op oudere leeftijd een lagere loopsnelheid dan mannen, wat geassocieerd lijkt te zijn met negatieve gezondheidskomsten. Het is nog onduidelijk welke factoren hieraan bijdragen. Onze studie onderzoekt voor het eerst de bijdrage van een grotere gevoeligheid voor en/of blootstelling aan sociaal demografische, sociale, leefstijl en gezondheid gerelateerde factoren geassocieerd met lage loopsnelheid.

Vrouwen ervaren meer fysieke beperkingen tijdens veroudering dan mannen

Vrouwen hebben een hogere levensverwachting, maar ervaren meer jaren met fysieke beperkingen. Oudere vrouwen hebben bijvoorbeeld een lagere loopsnelheid dan mannen van dezelfde leeftijd (ook na correctie voor het verschil in lichaamslengte) (Sialino et al., 2019). Loopsnelheid is een belangrijke objectieve maat van gezonde fysieke veroudering. Een adequate loopsnelheid is namelijk geassocieerd met goede kwaliteit van leven, minder fysieke beperkingen, ziekenhuisopnames en kleinere kans op sterfte. Wat bijdraagt aan dit vrouw/man verschil in loopsnelheid is onbekend. Meer inzicht kan handvatten bieden voor preventieve strategieën gericht op gezonde veroudering. 

Sensitiviteits- en blootstellingstheorie voor vrouw/man verschillen in fysieke veroudering

Eerder onderzoek laat zien dat mannen en vrouwen kunnen verschillen in de sensitiviteit (gevoeligheid) voor en blootstelling (prevalentie) aan determinanten van lage loopsnelheid. Een verschil in sensitiviteit betekent dat een bepaalde factor belangrijker voor vrouwen is dan voor mannen of andersom. Minder bewegen is bijvoorbeeld geassocieerd met een grotere afname in loopsnelheid bij vrouwen dan bij mannen. Er kan ook sprake zijn van een vrouw/man verschil in blootstelling (prevalentie) aan een bepaalde determinant. Bijvoorbeeld, oudere vrouwen hebben vaker overgewicht en gemiddeld een lager opleidingsniveau dan mannen, terwijl mannen vaker roken en een minder groot sociaal netwerk hebben. Deze factoren zijn allen negatief geassocieerd met loopsnelheid. Echter, weinig studies hebben onderzocht of verschillen in sensitiviteit en blootstelling aan dergelijke factoren het vrouw/man verschil in loopsnelheid kunnen verklaren.

Ouderen in Nederland: longitudinaal onderzocht over een periode van 25 jaar

Onderzoekers van de Vrije Universiteit Amsterdam en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu hebben onderzoek gedaan naar de bijdrage van verschillende factoren op het vrouw/man verschil in loopsnelheid in Nederland onder ouderen. (Sialino et al., 2021). Voor deze studie zijn data van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) gebruikt. Deze cohortstudie bevat gegevens van een nationaal representatieve ouderenpopulatie uit drie verschillende regio’s in Nederland (Amsterdam, Zwolle en Oss). In totaal zijn de gegevens van 2407 mannen en vrouwen van 55 jaar en ouder gebruikt, die elke 3-4 jaar opnieuw zijn gemeten. Het betreft twee geboortecohorten: het eerste cohort is in 1992 voor het eerst gemeten en is vervolgens 25 jaar gevolgd met maximaal acht herhaalde metingen per deelnemer. Het tweede geboortecohort is in 2002 voor het eerst gemeten en 15 jaar lang gevolgd met maximaal vijf herhaalde metingen per deelnemer. De totale steekproef had gemiddeld vier metingen per persoon.

Loopsnelheid is gemeten aan de hand van een gevalideerde test door een getrainde interviewer: de tijd die nodig was om zo snel mogelijk drie meter te lopen, om te draaien en drie meter terug te lopen. Daarnaast zijn er sociaal-demografische, leefstijl-, sociale en gezondheid-gerelateerde determinanten voor een lage loopsnelheid gemeten of uitgevraagd in vragenlijsten en interviews. In totaal zijn er 15 factoren meegenomen: opleidingsniveau, alcoholconsumptie, rookstatus, bewegen, slaapproblemen, slaapduur, Body Mass Index (BMI), sociale netwerkgrootte, woonsituatie (alleen of samenwonend), sociale participatie formeel (bezoeken van verschillende organisaties zoals kerk of hobbyclub) en informeel (recreatieve bezoeken zoals museum of restaurant), eenzaamheid, chronische ziekten, pijn en depressieve symptomen. Er is onderzocht of vrouwen en mannen verschilden in de sterkte van de associatie tussen deze factoren en loopsnelheid (gevoeligheid), of ze verschilden in prevalentie (blootstelling) en of dit significant bijdroeg aan het vrouw/man verschil in loopsnelheid.

Vrouwen van 55 jaar en ouder hebben een lagere loopsnelheid dan mannen

Vrouwen van 55 jaar en ouder hebben gemiddeld een lagere loopsnelheid dan mannen van dezelfde leeftijd (figuur 1). Dit verschil blijft redelijk stabiel tijdens veroudering. Gecorrigeerd voor lengte liepen vrouwen van 55 jaar en ouder gemiddeld 0,054 m/s (0,2 km/u) (95%CI: 0,033 – 0,076, p<0,001) langzamer dan mannen. Dit verschil is groter dan het klinisch relevante verschil gerapporteerd in de literatuur (0.03-0.05 m/s en groter) (Kwon et al., 2009). Dit verschil betekent ook dat vrouwen gemiddeld 5 jaar eerder een lage loopsnelheid (≤0,8 m/s) bereiken dan mannen, wat geassocieerd is met negatieve gezondheidsuitkomsten. 

Figuur 1. Gemiddelde loopsnelheid (gecorrigeerd voor lengte) met 95% betrouwbaarheidsinterval voor mannen (blauwe stippellijn) en vrouwen (rode lijn) van 55 jaar en ouder

Vrouwen sensitiever voor bewegen en BMI in relatie tot loopsnelheid dan mannen

Zowel bij mannen als vrouwen waren een laag opleidingsniveau, weinig sociale participatie, het hebben van meer dan drie chronische ziekten, pijn en depressieve symptomen in een multivariabel model significant en in gelijke mate geassocieerd met een lage loopsnelheid. Echter, minder bewegen en hogere BMI waren sterker geassocieerd met lagere loopsnelheid bij vrouwen dan bij mannen. Dit betekent dat eenzelfde toename in BMI en afname in bewegen geassocieerd is met een sterkere daling in loopsnelheid bij vrouwen dan bij mannen.

Man/vrouw verschil door laag opleidingsniveau, alleen wonen, pijn en depressieve symptomen bij vrouwen

Het vrouw/man verschil in loopsnelheid werd significant kleiner (gedefinieerd als een daling van minimaal 5%) als er werd gecorrigeerd voor de volgende factoren: opleidingsniveau (-11%), samenwonend zijn (-13%), chronische ziekten (-6%), pijn (-26%) of depressieve symptomen (-10%) in een multivariabel model. Deze afname in het vrouw/manverschil na correctie voor deze factoren betekent dat de observatie dat vrouwen gemiddeld een lager opleidingsniveau hebben, vaker alleenwonend zijn en meer chronische ziekten, pijn en depressieve symptomen hebben significant bijdraagt aan het man/vrouw verschil in loopsnelheid. Met name pijn was hier een belangrijke verklarende factor. Er waren ook factoren die in tegenovergestelde richting werkten; vrouwen zijn minder vaak rokers (+ 6%) , hebben een groter sociaal netwerk (+ 11%) en zijn fysiek actiever (+ 8%) dan mannen. Dit betekent dat als vrouwen net zo vaak gerookt hadden, even groot sociaal netwerk hadden en even actief waren geweest als mannen, het vrouw/man verschil groter was geweest.

Sekse-specifieke aanpak gewenst voor onderzoek, preventie en zorg

Vanuit een preventief oogpunt is het identificeren van veranderbare factoren van loopsnelheid belangrijk om gezonde fysieke veroudering te bevorderen. Loopsnelheid is namelijk een goede objectieve maat voor fysiek functioneren en geassocieerd met veel gezondheidskomsten. Of het verkleinen van het vrouw/man verschil in loopsnelheid ook leidt tot een verandering van het vrouw/man verschil in gezondheid zal nog verder onderzocht moeten worden. Na correctie voor alle factoren in het model, blijft er nog een klein vrouw/man verschil in loopsnelheid over. Mogelijk is er ook sprake van een biologisch verschil (hormonen, lichaamssamenstelling, spierfunctie etc.) of veranderbare factoren die niet zijn meegenomen in deze studie (bijvoorbeeld voeding).  

Onze resultaten tonen aan dat vrouwen gevoeliger zijn voor de invloed van bewegen en BMI op de loopsnelheid. Interventies gericht op het bevorderen van beweging en een gezond gewicht zouden mogelijk een groter positief effect kunnen hebben bij oudere vrouwen omdat ze sensitiever zijn voor een verandering in deze factoren en daarbovenop een grotere kans op overgewicht en obesitas hebben dan mannen. Echter, ook oudere mannen nemen toe in gewicht tijdens de veroudering, dus deze interventies zijn belangrijk voor mannen en vrouwen. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat een afname in BMI (bij overgewicht) en een toename in beweging de loopsnelheid verbetert bij vrouwen en mannen, maar hierbij zijn helaas geen sekse-specifieke analyses uitgevoerd.

De bijdragende rol van opleidingsniveau op het vrouw/man verschil in loopsnelheid zal mogelijk met de tijd afnemen omdat vrouwen steeds hoger zijn opgeleid. Echter, het causale pad van opleidingsniveau naar gezondheidswinst (zoals een hogere loopsnelheid) loopt mogelijk via gender-afhankelijke kansen en het is de vraag of deze gelijk zijn. We weten bijvoorbeeld uit onderzoek dat vrouwen met hetzelfde opleidingsniveau gemiddeld minder betaald krijgen en een kleinere kans op promotie hebben dan mannen.

De hogere prevalentie van gezondheid-gerelateerde factoren (met name pijn) bij vrouwen dragen het meeste bij aan het vrouw/man verschil in loopsnelheid. Voor preventie en behandelingsstrategieën is het daarom belangrijk om vrouw/man verschillen in ziekteverloop en behandeling in acht te nemen. Dit is op dit moment nog niet de norm.

Dit artikel is gebaseerd op: Sialino LD, Schaap LA, van Oostrom SH, Picavet HSJ, Twisk JWR, Visser M, Verschuren WMM (2021) The sex difference in gait speed among older adults: how do sociodemographic, lifestyle, social and health determinants contribute? BMC Geriatrics 21(340) https://doi.org/10.1186/s12877-021-02279-7

Literatuurlijst

  1. Kwon, S., Perera, S., Pahor, M., Katula, J. A., King, A. C., Groessl, E. J., & Studenski, S. A. (2009). What is a meaningful change in physical performance? Findings from a clinical trial in older adults (The LIFE-P study). Journal of Nutrition, Health and Aging. https://doi.org/10.1007/s12603-009-0104-z
  2. Sialino, L. D., Schaap, L. A., Van Oostrom, S. H., Nooyens, A. C. J., Picavet, H. S. J., Twisk, J. W. R., Verschuren, W. M. M., Visser, M., & Wijnhoven, H. A. H. (2019). Sex differences in physical performance by age, educational level, ethnic groups and birth cohort: The Longitudinal Aging Study Amsterdam. PLoS ONE. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0226342
  3. Sialino, L. D., Schaap, L. A., van Oostrom, S. H., Picavet, H. S. J., Twisk, J. W. R., Verschuren, W. M. M., Visser, M., & Wijnhoven, H. A. H. (2021). The sex difference in gait speed among older adults: how do sociodemographic, lifestyle, social and health determinants contribute? BMC Geriatrics. https://doi.org/10.1186/s12877-021-02279-7