Lees verder
Adequaat fysiek functioneren is een belangrijk onderdeel van gezond ouder worden. Uit eerder onderzoek blijkt dat oudere vrouwen minder goed presteren op fysieke functietesten dan mannen. Er is echter nog geen duidelijk inzicht in het verloop van dit man/vrouw verschil gedurende veroudering. Daarnaast is nog niet eerder onderzocht of er risicogroepen zijn waar vrouwen extra in het nadeel zijn en of er generatieverschillen zijn. Dit zijn belangrijke eerste stappen in onderzoek naar het identificeren van sekse-specifieke factoren die van invloed zijn op fysieke veroudering. Kennis hierover kan vervolgens bijdragen aan het identificeren van specifieke groepen vrouwen die baat kunnen hebben bij preventie- en interventieprogramma’s gericht op gezonde veroudering.

Vrouwen ervaren meer fysieke beperkingen met veroudering dan mannen

In onze samenleving waar het percentage ouderen toeneemt stijgen de zorgkosten die hiermee gepaard gaan. Kennis over gezonde veroudering wordt hierdoor steeds essentiëler. Een belangrijke voorwaarde voor gezonde veroudering is een adequaat fysiek functioneren. Een betere fysieke functie verkleint bijvoorbeeld de kans op een opname in een ziekenhuis of zorginstelling en zorgt voor minder beperkingen in dagelijkse activiteiten. Het is bekend dat mannen en vrouwen verschillen in hun fysieke veroudering. Vrouwen hebben een hogere levensverwachting maar ervaren juist meer jaren met fysieke beperkingen. Deze paradox doet zich voor in Westerse en niet-Westerse landen. In deze studie wordt het verloop van het man/vrouw verschil in fysiek functioneren gedurende de veroudering onderzocht. Risicogroepen waar het verschil tussen mannen en vrouwen sterker is, worden waar mogelijk in kaart gebracht evenals de ontwikkeling van het man/vrouw verschil over generaties.

Eerder onderzoek naar man/vrouw verschillen in fysiek functioneren is veelal gebaseerd op een eenmalige meting bij iedere deelnemer of een korte periode tussen herhaalde metingen, waardoor conclusies over het verloop tijdens veroudering niet mogelijk zijn. Er is nog geen onderzoek gedaan naar mogelijke risicogroepen waarbij een slechter fysiek functioneren van vrouwen ten opzichte van mannen sterker naar voren komt, bijvoorbeeld bij personen met een laag opleidingsniveau of bij specifieke etnische groepen. Opleidingsniveau en etniciteit zijn allebei gerelateerd aan het fysiek functioneren, waarbij personen met een hoog opleidingsniveau of met een Europese-Amerikaanse etniciteit hoger scoren op fysiek functioneren dan degenen met een laag opleidingsniveau of met een Afrikaans-Amerikaanse etniciteit. Het is echter nog onduidelijk of het man/vrouw verschil en het beloop hiervan met veroudering ook verschilt tussen deze groepen.

Dat vrouwen meer fysieke beperkingen rapporteren op oudere leeftijd is de afgelopen drie decennia in diverse onderzoeken gerapporteerd, maar vergelijkend onderzoek tussen geboortecohorten ontbreekt. Dit zou informatie kunnen geven over te verwachten trends in de toekomst. Het is wel bekend dat factoren die invloed hebben op gezonde fysieke veroudering veranderen over de tijd en mannen en vrouwen verschillend kunnen beïnvloeden. Bijvoorbeeld, recentere geboortecohorten rapporteren een sterkere toename van zowel ongezonde leefstijl (een risicofactor voor slechter fysiek functioneren) als sociaaleconomische status (een beschermende factor) bij vrouwen vergeleken met mannen ten opzichte van eerdere geboortecohorten.

Ouderen in Nederland: longitudinaal onderzocht over een periode van 25 jaar

Onderzoekers van de Vrije Universiteit Amsterdam en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu hebben onderzoek gedaan naar man/vrouw verschillen in fysieke veroudering in Nederland. Deze studie is op 18 december 2019 in het internationale tijdschrift PlosOne gepubliceerd met de volgende coauteurs: L.D. Sialino, L.A. Schaap, S.H. van Oostrom, A.C.J. Nooyens, H.S.J. Picavet, J.W.R. Twisk, W.M.M. Verschuren, M. Visser en H.A.H. Wijnhoven. Voor deze studie zijn data van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) gebruikt. Deze studie bevat gegevens van een nationaal representatieve ouderenpopulatie uit drie verschillende regio’s in Nederland (Amsterdam, Zwolle en Oss). Er zijn twee geboortecohorten meegenomen in dit onderzoek. Het eerste cohort omvat gegevens van 996 deelnemers die voor het eerst hebben deelgenomen in 1992 en het tweede cohort van 1002 deelnemers is 10 jaar later gestart in 2002. Bij beide cohorten waren de deelnemers 55-65 jaar oud tijdens de eerste meting en werden de metingen elke drie tot vier jaar herhaald. Dit betekent dat het 1992 cohort 25 jaar lang is gevolgd met 8 herhaalde metingen per deelnemer en het 2002 cohort 15 jaar lang is gevolgd met 5 herhaalde metingen per deelnemer. Fysiek functioneren is gemeten aan de hand van vier gevalideerde testen: de tijd die nodig was om zo snel mogelijk drie meter te lopen, om te draaien en drie meter terug te lopen (loopsnelheid); de tijd die nodig is om 5 keer op te staan vanuit een stoel en weer te gaan zitten; de gemiddelde handknijpkracht aan de hand van twee maximale metingen aan beide handen met een dynamometer en als laatste het al dan niet 10 seconden kunnen blijven staan in tandem stand (de ene voet voor de ander geplaatst). Alle analyses zijn gecorrigeerd voor lengte.

Stabiel en consistent man/vrouw verschil in fysieke veroudering

Beide geboortecohorten omvatten een nagenoeg gelijk aantal mannen en vrouwen met een vergelijkbare gemiddelde leeftijd van 60 jaar op de eerste meting. Vrouwen waren gemiddeld lager opgeleid en vaker niet in staat de fysieke functietesten uit te voeren dan mannen. In het recentere cohort hadden minder vrouwen een laag opleidingsniveau ten opzichte van vrouwen in het oudere cohort.

Vrouwen scoorden significant lager gedurende het ouder worden op alle vier fysieke functietesten dan mannen (figuur 1). Dit verschil bereikte de afkapwaarde van een klinisch relevant verschil, zoals bepaald in voorafgaand onderzoek. Dit betekent dat het verschil een verschil maakt in gerelateerde gezondheidsuitkomsten, zoals beperking in het dagelijks leven. Er was geen verandering van dit man/vrouw verschil gedurende de veroudering behalve voor handknijpkracht, waarbij het man/vrouw verschil kleiner werd door een snellere afname van de handknijpkracht bij mannen vergeleken met vrouwen (figuur 1). De totale afname van de handknijpkracht over 25 jaar bij mannen was echter klein (~4,5 kg) ten opzichte van het man/vrouw verschil dat op de hoogst gemeten gemiddelde leeftijd van 88 jaar nog aanwezig was (~19 kg). De resultaten voor de vier verschillende fysieke functietesten laten zien dat het man/vrouw verschil in fysiek functioneren over het algemeen stabiel is gedurende de veroudering.

Voor het identificeren van mogelijke risicogroepen, is het man/vrouw verschil tussen groepen met verschillende opleidingsniveaus en etnische groepen (Turks, Marokkaans en Nederlands) vergeleken. Er waren geen significante verschillen in grootte of in het verloop van het man/vrouw verschil tijdens de veroudering tussen deze groepen. Dit betekent dat er geen aanwijzingen zijn voor specifieke risicogroepen met een groter man/vrouw verschil. Ook tussen de twee geboorte cohorten werden geen significante verschillen gevonden (figuur 1). Ondanks de stijging in opleidingsniveau in het recentere geboorte cohort, leidt dit (nog) niet tot een verkleining van het man/vrouw verschil in fysiek functioneren.

Geen specifieke risicogroepen voor een groter man/vrouw verschil in fysieke veroudering

Dit onderzoek laat zien dat vrouwen slechter presteren dan mannen op fysieke functietesten en dat dit consistent is voor verschillende sociaal-demografische groepen en over verschillende decennia (1992 versus 2002). Deze resultaten roepen de vraag op of oudere vrouwen daadwerkelijk slechter fysiek functioneren of dat dit verschil duidt op een fysiologisch man/vrouw verschil zonder gezondheidsconsequenties. Omdat het man/vrouw verschil zo stabiel en consistent is en al aanwezig op 55-jarige leeftijd, zou het wellicht gedurende de gehele levensloop aanwezig kunnen zijn. Dit zou enerzijds verklaard kunnen worden door een biologisch nadeel voor vrouwen, zoals een hoger percentage lichaamsvet. Anderzijds kunnen vrouwen ook bij eenzelfde gezondheid als mannen minder goed scoren op een test voor fysiek functioneren. Dit zou pleiten voor sekse-specifieke afkapwaarden voor “slecht fysiek functioneren” voor fysieke functietesten. Tot op heden zijn afkapwaarden niet sekse-specifiek (behalve voor handknijpkracht) en is hier weinig onderzoek naar gedaan. Er zijn ook argumenten dat de gevonden man/vrouw verschillen verklaard kunnen worden door een verschil in gezonde veroudering. Een argument hiervoor is dat eerdere onderzoekers concludeerden dat er geen man/vrouw verschil was voor vergelijkbare fysieke functietesten voor gezonde personen met een leeftijd van 20 tot 39 jaar, behalve voor handknijpkracht. Echter het optreden van een plafondeffect (geen onderscheidend vermogen meer) voor de toegepaste fysieke testen op jongere leeftijd kan niet uitgesloten worden. Een ander argument is dat er aanwijzingen zijn dat vrouwen een minder gezonde veroudering doormaken, vanwege de hogere prevalentie van sommige chronische ziekten onder vrouwen (bijvoorbeeld artrose) of de grotere blootstelling aan schommelingen in hormonen gedurende de levensloop. Om hier meer inzicht in te krijgen is aanvullend nader onderzoek naar verklarende factoren voor het man/vrouw verschil in fysiek functioneren op oudere leeftijd nodig.

Bij dit onderzoek moeten enkele kanttekeningen geplaatst worden. Omdat gezonde mensen langer leven en vrouwen een hogere levensverwachting hebben, kan er sprake zijn van een onderschatting van een slechter fysiek functioneren bij vrouwen omdat meer (ongezonde) mannen uitvallen vergeleken met (ongezonde) vrouwen. Sterke punten van deze studie zijn de lange periode van herhaalde metingen bij een groot aantal deelnemers, een laag percentage uitval (ongeveer 3% per meting), het gebruik van vier verschillende objectieve maten van fysiek functioneren en de beschikbaarheid van meerdere sociaal-demografische factoren voor de analyses naar risicogroepen.

Concluderend laat dit onderzoek een significant man/vrouw verschil in fysiek functioneren zien in personen van 55 jaar en ouder, waarbij vrouwen lager scoren dan mannen. Er is voor het eerst aangetoond dat dit man/vrouw verschil stabiel blijft tijdens de veroudering, vergelijkbaar is voor verschillende opleidingsniveaus en etnische groepen en stabiel blijft over generaties (1992 versus 2002). Als vervolgstap op dit onderzoek zal worden gezocht naar verklarende factoren voor het man/vrouw verschil in fysiek functioneren. De uitkomsten van dat onderzoek kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en toepassing van preventie- en interventieprogramma’s gericht op een gezonde fysieke veroudering van alle vrouwen.

Met dank aan de medeauteurs van de Vrije Universiteit en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu voor hun bijdrage aan dit onderzoek.

Literatuurlijst

Dit artikel is gebaseerd op: Sialino L.D., Schaap L.A., van Oostrom S.H., Nooyens A.C.J., Picavet H.S.J., Twisk J.W.R., Visser M., Verschuren M.M.V. (2019) Sex differences in physical performance by age, educational level, ethnic groups and birth cohort: The Longitudinal Aging Study Amsterdam. PLoS ONE 14(12):e0226342, zie: https://doi.org/10.1371/journal.pone.0226342