1699 Weergaven
128 Downloads
Lees verder

Ahmed Marcouch werd geboren in 1966 in een kustplaatsje in Noord-Marokko, Beni-Boughafer, in de Rif. Zijn vader is begin jaren zestig naar Europa vertrokken en werkte als gastarbeider in Amsterdam. In 1979 werd het gezin met hun vader herenigd. Op de Vierde Montessorischool in Amsterdam-Oost leerde Marcouch in twee jaar Nederlands lezen en schrijven. Hij ging naar het Individueel Technisch Onderwijs (ITO) en de MTS en begon zijn loopbaan als ziekenverzorger bij woonzorgcentrum Leo Polakhuis te Amsterdam. Vervolgens werkte hij vanaf 1993 tien jaar bij de Amsterdamse politie. In die periode deed hij de hbo lerarenopleiding maatschappijleer. Hij was leraar aan het ROC en werkte bij de gemeente Amsterdam als procesmanager jeugdbeleid. Hij kreeg bekendheid als woordvoerder en bestuurslid van de Unie van Marokkaanse Moskeeën in Amsterdam en Omstreken (UMMAO). Van 2006 tot 2010 was hij stadsdeelvoorzitter van het Amsterdamse stadsdeel Slotervaart. In 2010 werd hij gemeenteraadslid van Amsterdam en van 2010 tot en met maart 2017 was hij lid van de Tweede Kamer. In 2011 ontving hij de LHBT-Innovatieprijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In 2010 verscheen zijn boek Mijn Hollandse Droom. Sinds 1 september 2017 is hij burgemeester van Arnhem.

Arbeidsmigranten uit Italië, Spanje, Joegoslavië, Griekenland zijn in grote getale teruggekeerd naar de landen van herkomst. Die uit Turkije en Marokko daarentegen hebben zich zo te zien voor het grootste deel in Nederland gevestigd. Hebt u daar een verklaring voor?

De migratie van Marokkaans- en Turks-Nederlandse ouderen gaat terug tot begin jaren 60 van de vorige eeuw. In het praten over migranten hebben we het in Nederland veel vaker over hoe ze hier zijn gekomen dan over het waarom. Als we het hebben over het hoe, dan spreken we vaak over bedrijven die arbeidskrachten nodig hadden. Het gesprek gaat bijna nooit over de trigger, wat zorgde dat mensen uiteindelijk de keuze maakten om hier naartoe te komen, hun gezin achter te laten, naar een vreemd land te gaan en te blijven. Dat is belangrijk om de rest van hun levensloop en keuzes daarin te begrijpen.

Ze konden een waardig bestaan leiden. Beter dan waar ze vandaan kwamen.

Er waren banen in het vooruitzicht gesteld, maar zulke hoogwaardige banen waren dat niet. Het waren slechte banen, maar het maakte voor hen in die tijd wel dat ze een waardig bestaan konden leiden. Beter dan waar ze vandaan kwamen.

Vaak kwamen jonge mannen naar Nederland, die daardoor gescheiden werden van ouders, familie, gezin. Dat betekent dat de gemiddelde oudere migrant van nu een groot deel van zijn leven gescheiden heeft geleefd van zijn gezin en kinderen. Zelf heb ik mijn vader pas echt ontmoet toen ik 10 was, toen ik naar Nederland emigreerde. Wat ik me kan herinneren, is dat mijn vader altijd weg was. Hij kwam elk jaar wel een paar weken op vakantie en ik herinner me dat iedereen moest huilen van verdriet als hij weer weg ging.

Veel arbeidsmigranten uit Portugal, Italië en Spanje gingen op een gegeven moment terug naar hun land van herkomst omdat daar de economische en politieke omstandigheden beter werden. Dat gold niet voor Marokkaanse en Turkse arbeidsmigranten. De Rif kreeg een onderdrukkende overheid na het uitroepen van de onafhankelijkheid na de oorlog. Elke vorm van eigen perspectief in eigen land was weg. Het gebied leefde – en leeft – van investeringen die Marokkaanse Europeanen doen. En dat geldt in bepaalde mate ook voor de Turken. Niet zozeer oorlog, maar wel de interne spanningen, het gebrek aan perspectief en militaire regimes maakten dat mensen hunkerden naar een land, een plek waar zij een beter leven konden hebben.

Dat Marokkanen een paspoort kregen van koning Hassan, is het beste dat de (onderdrukkende) Marokkaanse overheid heeft gedaan, zei mijn vader wel eens gekscherend. Hierdoor konden mensen weg en gezinnen herenigd worden. Díé vrijheid werd niét ontnomen en mijn vader was blij dat hij daardoor weg kon naar Europa. De groep die ging wilde uiteindelijk wel weer teruggaan naar hun land van herkomst. Dat was gedacht vanuit het toenmalige beleid én ook vanuit eigen overtuiging. Maar als ze terug zouden gaan was de vraag wat ze dan zouden gaan doen. In het dorp waar ze vandaan kwamen was nog steeds geen werk en geen uitzicht op een goede toekomst.

Veel mensen bleven in Nederland. Zelfs in de jaren 80 van de vorige eeuw, toen in Nederland door de economische crisis hoge werkloosheid bestond, gingen mensen niet terug. Sommige zijn sindsdien werkloos. Dat mensen niet terug gingen, zegt iets over het gebrek aan mogelijkheden in het land van herkomst. Er was geen onderwijs, geen banen, wel een onderdrukkende overheid.

Velen is het niet gelukt Nederland achter zich te laten en een nieuw bestaan in Marokko op te bouwen. Nu de arbeidsmigranten van toen ouder zijn, blijven ze hier. Vanuit economisch perspectief en/of hechting met het land en hun familie die hier in Nederland woont.

Dat Marokkanen een paspoort kregen van koning Hassan, is het beste dat de (onderdrukkende) Marokkaanse overheid heeft gedaan, zei mijn vader wel eens gekscherend

Ibrahim Yerden, een antropoloog van Turkse afkomst, noemt pendelen een vorm van ‘transnationaal burgerschap’. Geldt dit ook voor ouderen van Marokkaanse afkomst: voelen zij zich verbonden met beide landen?

Ik zie het pendelen als een geëmancipeerde vorm van wereldburgerschap, in beperkte termen. Ik zie het niet als spanning in de keuze om in één of beide landen te wonen. Beide zijn hun land. Pendelen is nu een geëmancipeerde vorm van het omgaan met het staan van het ene been in het ene land en met het andere been in het andere land. Niet hoeven kiezen, maar van beide profiteren. Je moet alleen wel de mogelijkheid en luxe hebben om te kunnen pendelen, dikwijls ingegeven vanuit angst om straks terug te moeten emigreren, of de slimmigheid en het geld hebben gehad om al eerder te investeren in woonruimte in beide landen. Net als autochtone Nederlanders die in Spanje overwinteren.

Ook de kwaliteit van de zorg en de nabijheid van (klein)kinderen houdt mensen in Nederland. De zorg in Nederland is gewoon heel goed en toegankelijk. Door de snelheid waarmee je geholpen wordt geniet het groot vertrouwen.

Als je ouder wordt, maak je keuzes van waar ga je wonen? Hoe regel ik mijn zorg? Migrantenouderen maken in beginsel dezelfde afwegingen als iedere andere oudere.

Ik zie het pendelen als een geëmancipeerde vorm van wereldburgerschap. Ik zie het niet als spanning in de keuze om in één of beide landen te wonen. Beide zijn hun land.

Qua huisvesting en pendelen zit daarbij een historie. Veel Marokkanen hebben bijvoorbeeld als trekarbeider gewerkt in Algerije. In 1975 werden de daar (soms lang) gevestigde Marokkanen Algerije uitgezet vanwege het conflict in de West-Sahara. Zij kwamen terug in hun dorpen in Marokko waar zij in witte tenten moesten wonen. Ik zie het nog als kind voor me; ál die witte tenten. Geen andere plek om te wonen. Hierdoor ontstond angst onder arbeidsmigranten; dat wilden zij nóóit. Vanuit die angst probeerden zij zoveel mogelijk te sparen, zodat zij een huis konden bouwen, voor als ze weer naar hun land terug zouden (moeten) keren. Soms deden ze er jaren over om stap voor stap een huis te laten bouwen. Ik weet nog dat mijn vader zei: mochten we een keer terug moeten of een keer uitgezet worden, dan moeten we ons die schande besparen dat we niet eens een plek hebben waar we thuis kunnen komen. Marokkaanse ouderen pendelen mede daardoor waarschijnlijk vaker tussen Nederland en hun geboorteplaats.

Turks-Marokkaanse Nederlanders zijn eigenlijk net zo geïndividualiseerd als degenen die ze bekritiseerden.

Zo’n 20-30 jaar geleden was een belangrijke overtuiging onder ouderen dat zij binnen de familiekring en eigen gemeenschap op voldoende hulp en ondersteuning konden rekenen bij het ouder worden. Welke veranderingen zijn volgens u opgetreden ten aanzien hiervan?

Cultureel was de gedachte inderdaad; wij zorgen voor onze ouders. Maar dat was in de jaren 80, toen waren die ouders nog niet zo oud, en hadden die zorg nog niet nodig. Voor een deel is het onderschatting, of eigenlijk overschatting van jezelf dat je dat allemaal wel kan. Maar ook, en daar is te weinig oog voor, zeker in de integratiediscussie die we voeren, is de emancipatie eigenlijk zo snel gegaan dat Turks-Marrokaanse Nederlanders net zo geïndividualiseerd zijn als degenen die ze bekritiseerden.

Ons systeem is gebouwd op: tweeverdieners, hypotheek, carrière maken, druk met je kinderen die niet om de hoek wonen of je ouders niet bij jou om de hoek. Allerlei zaken die maakten dat veel autochtone jongeren ervoor kozen om tegen hun ouders te zeggen; verpleeghuis of verzorgingshuis is misschien helemaal niet zo gek. Dan kom je in een omgeving met mensen van dezelfde leeftijd, je wordt verzorgd, et cetera. En af en toe komen we langs. En dat vonden die ouders op termijn ook wel een oplossing omdat je je kinderen niet wilt belasten.

Je ziet dat die spanningen die indertijd leefden onder autochtonen, nu ook bestaan bij allochtone ouderen en hun kinderen. Natuurlijk zijn er wel voorbeelden van mensen die er in slaagden om hun ouders in huis op te nemen of een uitbreiding van hun huis te realiseren waardoor ze hun ouders in de nabijheid kunnen hebben. Maar de overgrote meerderheid doet het zoals iedere andere Nederlander: proberen er zoveel mogelijk te zijn, maar toch ook wel weer worstelen met gebrek aan mogelijkheden, hetzij ruimtelijk, hetzij aan tijd. Dat hele idee van ik zorg voor mijn ouders, is niet meer dan een idee gebleven, omdat de meeste mensen het gewoon niet kunnen waarmaken.

Dat hele idee van ik zorg voor mijn ouders, is niet meer dan een idee gebleven, omdat de meeste mensen het gewoon niet kunnen waarmaken.

Verwachten die ouders dat nog wel?

Ja, op zich wel. Ouderen zijn er soms droevig over. Je ziet ook veel eenzaamheid bij hen door gebrek aan taalkennis en vrienden. Dat maakt dat je heel erg op jezelf aangewezen bent en schaamte voelt om te zeggen dat je kinderen niet zo vaak komen of te druk voor je zijn. Maar die ouders snappen wel dat dit een andere tijd is. Dat het gezinsfunctioneren anders is dan zoals zij dat gekend hebben. Dat de vrouw des huizes thuis bleef voor de man en kinderen en het huishouden deed. Moet je bij de huidige generatie niet mee aankomen, en dat snappen de ouders ook wel.

Hoe krijg je de transitie in denken bij de ouders voor elkaar, wat is daarvoor nodig?

Een harde confrontatie met de werkelijkheid zoals die is. Je kunt er natuurlijk over praten. Je ziet dat jongeren, hun kinderen, ermee worstelen. Die voelen zich schuldig. Die zijn op zoek naar huizen, opvangplekken waar recht wordt gedaan aan hun culturele achtergrond. Waar etnische herkenning aanwezig is, zowel in personeel als in de bewoners van zo’n huis.

Dat het er niet is komt voor een deel door het idee, of eigenlijk het misverstand,dat zorgen voor eigen ouders nog steeds gekoesterd wordt, terwijl het in werkelijkheid al lang niet meer gebeurt. Je ziet daardoor ook dat sommige Marokkaanse ouderen in eenzaamheid leven. Ze spreken de Nederlandse taal niet, hebben in hun omgeving weinig en ze hebben verder geen mensen die hun steun en toeverlaat zijn bij bijvoorbeeld bezoek aan de huisarts. Als je in een wijk woont waar voorzieningen zijn zoals de moskee en de Turkse bakker, zijn de mensen minder vaak alleen. Vijf keer per dag kun je om te bidden de Moskee binnenlopen waardoor zij veel mensen om zich heen hebben. En vaak zie je ze naar de markt lopen, en veel Turkse koffiehuizen lopen vol. Als je minder vitaal bent en je wat meer aangewezen bent op thuis, of deze voorzieningen ontbreken in de wijk, wordt het een probleem.

Als je in een wijk woont waar voor-zieningen zijn zoals de moskee en de Turkse bakker, dan heb je nog wat, maar heb je dat niet, dan is het echt moeilijk.

Wie moet de discussie op gang gaan brengen?

De discussie wordt op zichzelf wel aardig gevoerd. Maar het taboe van we doen het zelf, we hebben niemand nodig en het hoort bij de cultuur, moet doorbroken worden. De overheid heeft natuurlijk een rol om te zorgen dat de zorgaanbieders zodanig cultuursensitief zijn dat ze toegankelijk zijn voor iedereen.

Wat we niet willen is een soort segregatie, dat is niet nodig. Je ziet gelukkig dat onze verzorgingshuizen zich steeds meer zo organiseren, dat er ruimte is voor eigenheid en het individu. De zorgaanbieders moeten dat proces op gang brengen, en de overheid heeft daar ook verantwoordelijkheid in.

Wat is daarvoor nodig?

Er moet een aantal culturele barrières overwonnen worden. Allochtone ouderen hebben, doordat ze de taal minder beheersen, vaker geen toegang tot medische informatie die voorlichting geeft over hoe je vitaal blijft. Maar er is ook weinig discussie binnen de gemeenschappen over hoe je omgaat met oud worden en de relatie met je kinderen als die niet in de buurt zijn.

Voor jongeren wordt in Moskeeverband het één en ander aan ondersteuning georganiseerd, bijvoorbeeld huiswerk-ondersteuning, maar wat gebeurt er voor ouderen?

Voorlichting en bewustwording zijn van belang. Huisartsen spelen daar een belangrijke rol in. Bijvoorbeeld, ook al ben je oud dan ben je nog niet ontslagen van vitale activiteiten. Je kunt wel degelijk sporten. Autochtone ouderen doen bijvoorbeeld wel aan gymnastiek. Bij allochtone ouderen zit dat van oudsher niet in het systeem; sport was iets overbodigs of stoerdoenerij. Het werd niet gekoppeld aan gezondheid. En dat is iets waar je mensen over kunt voorlichten. De huisartsen hebben daar kennis van, maar dat komt niet aan, omdat mensen het niet kunnen lezen of het niet aanspreekt.

Zou je er programma’s op kunnen zetten?

Vanuit de zorg zie je steeds meer dat de Moskee als vindplaats ingezet wordt. Bijvoorbeeld ten aanzien van diabetes. Rondom de Ramadan wordt voorlichting gegeven over vasten en wat dat betekent voor de gezondheid. Ik zie steeds meer oudere vrouwen en mannen wandelen, rondjes lopen. Ik weet zeker dat ze dat doen op aanraden van huisarts. Want als de huisarts het zegt, dan is dat gezaghebbend, dan is het waar.

Welke rol zou de gemeente hierin kunnen spelen?

We hebben sociale wijkteams. Belangrijk is dat professionals goed kunnen inschatten met wie ze te maken hebben. Je moet cultureel sensitief zijn. In de hulpverlening is dat natuurlijk een basisregel; ben je in staat om je te verplaatsen in de ander. Soms moet je bij deze ouderen misschien iets paternalistischer zijn dan bij de mondige autochtone ouderen. En je moet snappen dat er culturele barrières zijn. Taalbarrières, soms religieuze barrières. Je moet dan als zorgaanbieder iemand aannemen die het wel kan.

In uw boek ‘Mijn Hollandse Droom’ constateert u dat er enorm veel dynamiek in de Marokkaanse gemeenschap in Nederland zit. Waaruit bestaat die dynamiek en hoe is deze aan te wenden ten behoeve van de ouderen onder hen?

Twee dingen. We moeten vooropstellen dat migrantenouderen veel levenservaring, wijsheid en kennis hebben. Ook al spreken ze de Nederlandse taal niet. We moeten hen vitaal houden. Tegelijkertijd is het belangrijk dat we de discussie over culturele aannames moeten aangaan, over ‘wij zorgen voor onze ouders en wij zijn gastvrij’. Die moeten we doorbreken en de realiteit onder ogen zien. We moeten vervolgens dan ook de ruimte scheppen om creatieve dingen te doen. Ik zou zeggen, het zou helpen als jongeren zich bekommeren om ouderen door hen bijvoorbeeld enthousiast te maken om in de zorg te gaan werken. Om hen creatieve dingen te laten bedenken om ouderen er bij te houden, en vooral te voorkomen dat ze niet in eenzaamheid terecht komen.

Een vraag die we altijd stellen: u wordt ook oud(er), wat voor beeld heeft u daarbij?

Ik hoop – en probeer er nu al aan te werken – om zo gezond mogelijk oud te worden. Ik hoop van mijn ouderdom te kunnen genieten. En daar wil ik nu aan werken, door geen dingen te doen die dat in de weg kunnen zitten. Zo rook en drink ik niet. Voor de rest vind ik het heel ingewikkeld om nu al over na te denken. Ik hoop dat ik later de vitaliteit heb om daar te zijn waar ik wil zijn. Ik heb de droom dat ik gezond en vitaal genoeg ben om mijn leven op een andere manier in te vullen, bijvoorbeeld door te gaan reizen. Maar dat vind ik moeilijk om nu al zo te bepalen. Het is geen piekerthema voor mij. Ik leef vandaag.