Lees verder
Oudere volwassenen vervullen belangrijke rollen in de samenleving. Ze doen vrijwilligerswerk, zorgen voor hun kleinkinderen en delen hun (levens-)ervaringen met anderen. Zo investeren ouderen in jongere generaties. In zijn beroemde levensloopmodel duidde de psycholoog Erik Erikson zulke investeringen aan met het begrip ‘generativiteit’. In dit artikel lichten we dit begrip nader toe en presenteren we een voorproef van recent onderzoek naar generativiteit in de Longitudinal Aging Study Amsterdam.

Generativiteit: iets van alle leeftijden?

De mate waarin mensen het gevoel hebben dat zij investeren in een nalatenschap die doorwerkt in de volgende generaties wordt aangeduid als ‘generativiteit’ (Erikson, 1963). In toenemende mate wordt erkend dat generativiteit belangrijk is voor het welbevinden van ouderen, maar empirisch onderzoek ernaar is pas recent in opkomst gekomen.

Het woord ‘generativiteit’ betekent letterlijk ‘iets genereren’, en wordt in het Engels ook wel aangeduid als ‘giving birth to something’. Het begrip werd geïntroduceerd door Erik Erikson (1963), een Duits/Amerikaanse psycholoog wiens levenslooptheorie acht ontwikkelingsstadia onderscheidt. Generativiteit, de zevende en voorlaatste levensfase, speelt zich af tijdens de middelbare volwassenheid en wordt gekenmerkt door gedrag gericht op het ‘tot stand brengen en begeleiden van de volgende generatie’ (Erikson, 1963, p. 267). Voortbouwend op Erikson’s werk is generativiteit later door Kotre (1984, p. 10) gedefinieerd als ‘het verlangen om te investeren in vormen van leven en werk die het zelf zullen overleven’.

Volgens Kotre (1984) is generativiteit niet per se een specifieke ontwikkelingsfase, maar kan ze gedurende de gehele levensloop vorm krijgen. Dit blijkt uit Kotre’s onderscheid tussen vier soorten generativiteit; biologische, ouderlijke, technische en culturele. Biologische generativiteit verwijst naar het krijgen van kinderen; ouderlijke generativiteit is breder en bestaat uit de zorg voor meerdere generaties nageslacht en het doorgeven van familietradities; technische generativiteit betreft het aanleren van vaardigheden en kennis aan volgende generaties; en culturele generativiteit omvat het genereren en creëren van symbolen voor de toekomst. Dit doet denken aan het begrip ‘menselijk kapitaal’, afkomstig van de socioloog Pierre Bourdieu (1979), die stelde dat kennis en ervaring die iemand heeft opgedaan in het leven als een vorm van menselijk kapitaal kunnen worden gezien dat overgedragen wordt tussen generaties. Gezien de vele manieren waarop generativiteit kan worden uitgedrukt, is het duidelijk dat ook ouderen ‘generatief’ kunnen zijn (zie ook Seniorennet.be, 2020).  

Generativiteit meetbaar maken

McAdams & de St. Aubin (1992) ontwikkelden een conceptueel model van generativiteit om het begrip operationaliseerbaar en meetbaar te maken. Centraal hierin staat een beschrijving van hoe ‘generatief gedrag’ tot stand komt. Het model laat zien dat generatieve activiteiten worden gedreven door verschillende componenten (zie figuur 1).

Figuur 1. Het model van generativiteit; bewerking uit McAdams en de St. Aubin (1992, p. 1005).

Tot de componenten die uiteindelijk kunnen leiden tot generatief gedrag behoren als eerste de vraag uit de maatschappij naar generativiteit (nr. 1 in figuur 1). Die vraag varieert met de levensfase. Van volwassenen wordt bijvoorbeeld meer generativiteit verwacht dan van jongeren, en van ouderen weer minder dan van jongere volwassenen. Daarnaast dient er sprake te zijn van een innerlijk verlangen om nodig te zijn voor de eigen gemeenschap en voort te leven in de volgende generatie(s), aangeduid als ‘symbolische onsterfelijkheid’ (nr. 2). De maatschappelijke vraag en het innerlijk verlangen dragen bij aan een algemenere bezorgdheid voor de volgende generatie (nr. 3). Samen vormen de eerste drie componenten de motivatiebronnen voor generatieve activiteit (nr. 6). Het model stelt ook dat een abstracter geloof in de mensheid als geheel (nr. 4) en de toewijding van de persoon aan concrete generatieve doelen en beslissingen (nr. 5) een rol speelt in het vertalen van de eerste drie componenten in daadwerkelijke generatieve activiteit.

Om wat voor activiteiten gaat het dan concreet? Die zijn in te delen in drie categorieën: creëren, onderhouden, en aanbieden. Creëren gaat over het voortbrengen van kinderen en het genereren van nieuwe ideeën en producten, dus om creatief en productief te zijn. Onderhouden gaat over het zorgen voor, cultiveren van en bewaren van wat waardevol is, zoals tradities en de sociale en fysieke omgeving. Aanbieden refereert aan het doorgeven, bijvoorbeeld aan de volgende generatie, van datgene wat gecreëerd of onderhouden is.

De laatste component in het model is het resultaat van generatieve actie, namelijk een persoonlijk narratief, bestaande uit een ‘generativiteitscript’ (nr. 7). Dit script voorziet het persoonlijke leven van “eenheid, doel en betekenis” (McAdams & de St. Aubin, 1992, p. 1006).

Generativiteit, een beschermende factor bij het ouder worden?

Op basis van het conceptuele model ontwikkelden McAdams en de St. Aubin (1992) een vragenlijst van 20 items om de verschillende componenten uit het model te meten: de Loyola Generativity Scale (LGS). Uit eerder onderzoek met subsets van items uit de LGS is gebleken dat ouderen baat kunnen hebben bij meer generativiteit. Generativiteit hangt bijvoorbeeld samen met minder functionele achteruitgang (Gruenewald e.a., 2012) en een beter aanpassingsvermogen aan functionele achteruitgang bij het ouder worden (Ehlman & Ligon, 2012).

In Nederland is voor zover ons bekend nog geen onderzoek gedaan naar generativiteit. LASA, een nationaal representatieve longitudinale cohortstudie onder Nederlandse ouderen –  in 1992 geïnitieerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – bood de mogelijkheid om een subset van zes items uit de LGS op te nemen. We presenteren hier de resultaten uit een eerste analyse van deze gegevens, die antwoord geven op de vragen: 1. In hoeverre ervaren Nederlandse ouderen generativiteit? 2. In hoeverre verschilt generativiteit naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau?

De meting van generativiteit in de LASA-studie

Zes items uit de Loyola Generativity Scale (LGS; McAdams & de St. Aubin, 1992) werden geselecteerd en vertaald naar het Nederlands. De zes items betreffen drie elementen van het model van McAdams en de St. Aubin (1992): het ervaren innerlijk verlangen (nr. 2 in figuur 1), de ervaren zorg voor de volgende generatie (nr. 3), en de inzet voor generatieve doelen en beslissingen (nr. 5). De zes items en hun gemiddelde scores zijn weergegeven in tabel 1. De antwoordopties varieerden van 1 – helemaal niet mee eens tot 4 – ja helemaal mee eens. Na omkering van de scores van items 2 en 4 (die negatief gesteld zijn) en optelling van de scores op de 6 items varieert de schaalscore voor generativiteit tussen 6 en 24.

Tabel 1. Beschrijvende statistiek (n= 1.231)

Generativiteit, 6 items (score 1 tot 4)Domein conceptueel model (figuur 1)M/%SD
1. Ik probeer de kennis door te geven die ik door mijn ervaring heb opgedaanToewijding aan generatieve doelen en beslissingen3,30,73
2. Ik heb niet het gevoel dat anderen mij nodig hebbenInnerlijk verlangen om nodig te zijn2,80,95
3. Ik heb belangrijke vaardigheden die ik anderen probeer te lerenToewijding aan generatieve doelen en beslissingen2,90,83
4. Ik heb het idee dat ik niets heb gedaan wat zal voortbestaan na mijn doodInnerlijk verlangen naar symbolische onsterfelijkheid2,90,95
5. Ik heb de verantwoordelijkheid om de gemeenschap waartoe ik behoor te verbeterenBezorgdheid voor de volgende generatie2,80,88
6. Ik heb het idee dat mijn bijdragen zullen blijven bestaan na mijn doodInnerlijk verlangen naar symbolische onsterfelijkheid2,60,90
Totaalscore generativiteit (6-24) 17,23,31
Demografische kenmerken   
Leeftijd (61-101) 72,77,39
Geslacht (% vrouw) 52,3 
Opleidingsniveau in aantal jaren (5-18) 11,43,48

Noten: M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie; getallen tussen haakjes zijn het bereik (laagste – hoogste waarde). Aantal jaren opleiding is gebaseerd op het aantal jaren dat volgens de norm benodigd is om het type opleiding dat de respondent had gerapporteerd af te ronden. Bijvoorbeeld: basisschool afgerond = 6 jaar; universiteit = 18 jaar.

Nederlandse ouderen gemiddeld vrij ‘generatief’

In totaal namen 1.231 respondenten deel aan de schriftelijke vragenlijst van 2018-19, waarin de LGS was opgenomen. Zij waren gemiddeld 72,7 jaar oud, 52,3% was vrouw en zij hadden gemiddeld 11,4 jaar onderwijs gevolgd (tabel 1).

Respondenten scoorden gemiddeld 17,2 op de generativiteitschaal (SD=3,3). De scores waren normaal verdeeld en varieerden tussen 6 en 24. Gemiddeld waren de respondenten het sterkst eens met de stelling “Ik probeer de kennis die ik door mijn ervaringen heb opgedaan door te geven” (M = 3,3 op een schaal van 1 tot 4). Het minst eens waren ze het met de stelling “Ik heb het gevoel dat mijn bijdragen zullen blijven bestaan na mijn dood” (M = 2,6). Zij ervaren dus relatief veel toewijding (nr. 5 in figuur 1); ouderen hebben het idee dat ze waardevolle kennis en vaardigheden hebben die ze proberen door te geven aan volgende generaties. Ze hebben echter iets minder sterk het gevoel van symbolische onsterfelijkheid en geloven dus minder dat overdrachten zullen blijven voortbestaan na hun dood.

Tabel 2. Associaties tussen demografische kenmerken en generativiteit

 Ongecorrigeerde modellen Gecorrigeerd model
 Bs.e.Std.Bp-waarde Bs.e.Std.Bp-waarde
Leeftijd (jaren)-0,080,01-0,18<0,001 -0,070,01-0,15<0,001
Geslacht (man) 0,650,19  0,001  0,450,19  0,02
Onderwijs (jaren) 0,190,030,20 <0,001  0,150,030,16 <0,001

Noot: In het gecorrigeerde model werden alle demografische kenmerken tegelijkertijd opgenomen; B = niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt; s.e. = standaardfout; Std.B = gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt

‘Jonge’, mannelijke en hoogopgeleide ouderen gemiddeld ‘generatiever’

Hogere generativiteitsscores werden vastgesteld bij een lagere leeftijd, bij mannen en bij een hoger opleidingsniveau. Met elk jaar hogere leeftijd was de geschatte generativiteitsscore 0,08 lager op de schaal van 6 tot 24 (p < 0,001). Mannen hadden gemiddeld een 0,65 hogere generativiteitsscore dan vrouwen (p = 0,001). Elk extra jaar opleiding was geassocieerd met een 0,19 hogere generativiteitsscore (p < 0,001; tabel 2). De associaties waren na correctie voor de onderlinge samenhang tussen leeftijd, geslacht en opleidingsniveau iets zwakker, maar bleven statistisch significant. Uit de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten blijkt dat de samenhang tussen leeftijd en generativiteit enerzijds en onderwijs en generativiteit anderzijds ongeveer even sterk was.

Hoewel dit cross-sectionele data zijn, suggereert het verband met leeftijd dat het gevoel te kunnen bijdragen aan de volgende generaties afneemt met de leeftijd. Dat is in lijn met Erikson’s idee dat generativiteit met name belangrijk is in de late volwassenheid en niet zozeer op hoge leeftijd. De afname kan ook te maken hebben met de maatschappelijke verwachtingen en de ermee gepaard gaande mogelijkheden om generatief te zijn; ouderen kunnen bijvoorbeeld moeilijker generatief blijven via een betaalde baan en het opvoeden van hun kinderen. Maar zij kunnen natuurlijk wel vrijwilligerswerk (blijven) doen. Naast het herhaald meten van generativiteit om daadwerkelijke veranderingen bij personen waar te kunnen nemen (waar momenteel in de LASA-studie aan gewerkt wordt), zou het interessant zijn om in vervolgonderzoek na te gaan waaraan de daling in generativiteit is toe te schrijven. Is dat bijvoorbeeld aan het ontstaan van lichamelijke of cognitieve beperkingen? Andersom is de vraag interessant of het doen van vrijwilligerswerk of de zorg voor kleinkinderen de mogelijke daling kan compenseren.

Een plausibele verklaring voor de hogere generativiteit bij mannen ten opzichte van vrouwen is dat de onderzochte generatie mannen meer en gedurende langere tijd verschillende sociale rollen kunnen vervullen dan vrouwen, bijvoorbeeld via betaald werk. De generatieve rol van vrouwen, die zich vroeger sterker dan nu beperkte tot de opvoeding van de kinderen en het huishouden, was daarmee mogelijk eerder ‘uitgespeeld’. De kans bestaat dat het verschil tussen mannen en vrouwen kleiner is in recentere generaties ouderen.

Wat betreft de associatie tussen opleidingsniveau en generativiteit is de hypothese dat hoger opgeleiden vergeleken met lager opgeleiden meer mogelijkheden hebben om generatief gedrag te vertonen met de perceptie dat zij investeren in volgende generaties en daarin zullen voortleven. Die mogelijkheden kunnen er zijn in de vorm van langer doorwerken en het doorgeven van kennis tot op hogere leeftijd, maar ook in financiële zin, door het nalaten van een (grotere) erfenis.

Generativiteit: van belang voor Nederlandse ouderen, maar ook ongelijk verdeeld

Generativiteit is een concept dat niet alleen belangrijk lijkt in de middenvolwassenheid, maar ook later in het leven. Het is een manier om vorm en betekenis te geven aan het leven. Tevens kan het belang van generativiteit worden ingezet bij het vormgeven van leeftijdsvriendelijk beleid, zoals personeelsregelingen binnen organisaties en bedrijven, mogelijkheden voor vrijwilligerswerk, maar ook bij informele vormen van generativiteit zoals mentorschap en het overdragen van kennis. Nederlandse ouderen lijken redelijk veel belang te hechten aan generativiteit, maar onze eerste resultaten laten ook ongelijkheden zien naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. De mogelijke rol van generativiteit op mentale en lichamelijke gezondheidsverschillen bij ouderen zijn dan ook belangrijke stappen voor vervolgonderzoek.

Literatuurlijst

  1. Bourdieu, P. (1979). La Distinction: Criqitue sociale du jugement. Les Editions de Minuit.
  2. Ehlman, K., & Ligon, M. (2012). The Application of a Generativity Model for Older Adults. International Journal of Aging and Human Development, 74(4), 331–344. https://doi.org/10.2190/AG.74.4.d
  3. Erikson, E. H. (1963). Childhood and Society (2nd ed.). Norton.
  4. Gruenewald, T. L., Liao, D. H., & Seeman, T. E. (2012). Contributing to others, contributing to oneself: Perceptions of generativity and health in later life. Journals of Gerontology – Series B Psychological Sciences and Social Sciences, 67 B(6), 660–665. https://doi.org/10.1093/geronb/gbs034
  5. Kotre, J. N. (1984). Outliving the self: generativity and the interpretation of lives. John Hopkins University Press.
  6. McAdams, D. P., & de St. Aubin, E. (1992). A theory of generativity and its assessment through self-report, behavioral acts, and narrative themes in autobiography. Journal of Personality and Social Psychology (Vol. 62, Issue 6, pp. 1003–1015). https://doi.org/10.1037//0022-3514.62.6.1003
  7. Seniorennet.be (2020). De belangrijke rol van senioren in onze maatschappij. Bezocht op 21 juni 2023 via https://www.seniorennet.be/redactie/artikel/344/de-belangrijke-rol-van-senioren-in-onze-maatschappij