Vroegtijdig verouderen
Verouderen is een normaal fysiologisch proces van geleidelijke achteruitgang van het functioneren van het menselijk lichaam. Het is een universeel fenomeen dat als een normaal fysiologisch proces wordt beschouwd. Botontkalking, vermindering van de spiermassa, gewrichtsproblemen en verslechtering van zien en horen is deel van een natuurlijke, normale biologische veroudering. Wanneer de conditie van mensen verslechtert door ziekten en kwalen (zoals bijvoorbeeld coronaire hartziekten, chronische obstructieve longziekte (COPD), diabetes, enzovoort) spreekt men van abnormale of pathologische veroudering. Deze vorm van veroudering hangt samen met beschadigende invloeden van buitenaf en is in principe te voorkomen (Beekink e.a., 2004). Wanneer de biologische leeftijd (op basis van onze cellen) hoger is dan de chronologische leeftijd (op basis van geboortedatum), spreekt men van vroegtijdige of versnelde veroudering.
Een slechtere gezondheid bij mensen in precaire situaties
In wat volgt, tonen we aan de hand van grafieken en cijfers over (1) (gezonde) levensverwachting, (2) zelfgerapporteerde gezondheid en (3) de aanwezigheid van chronische ziekten, dat wanneer men in situaties van armoede en bestaansonzekerheid leeft, de ‘aftakeling’ of ‘aantasting’ van de gezondheid veel vroeger in een mensenleven optreedt.
In België, net zoals in andere landen van de Europese Unie (EU), zijn er namelijk significante statistische verschillen in gezondheid tussen sociale groepen. Hoe hoger de sociaaleconomische status (inkomen of opleidingsniveau) van een persoon, hoe gezonder hij of zij waarschijnlijk zal zijn en hoe lager de kans op vroegtijdige ziekte of overlijden (EuroHealthNet, 2024).
(Gezonde) levensverwachting
Verschillen in levensverwachting tussen sociale groepen zijn bekend. Personen met een hogere sociaaleconomische status leven langer. In 2020 was in België het verschil in levensverwachting bij de geboorte tussen de hoogste en laagste sociaaleconomische groep ruim negen jaar voor mannen en ruim zes jaar voor vrouwen. De kloof in de levensverwachting bij de geboorte nam bovendien toe met bijna een jaar (bij de mannen) en anderhalf jaar (bij de vrouwen) sinds 1992 (Sciensano, 2022a). Hoewel de levensverwachting de voorbije decennia hoger werd in alle sociale groepen, ging deze verhoging bij de armste groepen gepaard met een verlenging van hun levensduur in slechte gezondheid (Steunpunt tot bestrijding van armoede, 2016).
Personen met een hogere sociaaleconomische status leven dus langer in een goede gezondheid. Figuur 1 toont dat de kloof in gezonde levensverwachting in België op 25-jarige leeftijd (Gezonde levensjaren/levensverwachting zonder beperkingen) tussen personen met een laag en hoog opleidingsniveau in 2011 tien jaar bedroeg voor mannen en dertien jaar voor vrouwen.

Figuur 1. Levensverwachting zonder beperkingen (= aantal gezonde levensjaren) op 25-jarige leeftijd in België, volgens opleidingsniveau (2011-2015)
Bron: Sciensano, 2022a
Deze kloof in gezonde levensverwachting nam bovendien toe tussen 2001 en 2011 met respectievelijk 61% voor de mannen en 44% voor vrouwen (Renard e.a., 2019).
Zelfgerapporteerde gezondheid
De algemene gezondheidstoestand, geschat op basis van de zelfgerapporteerde gezondheid, gaat naarmate de leeftijd vordert sneller achteruit bij mensen die in moeilijke omstandigheden leven. Gebruiken we opnieuw het opleidingsniveau als indicator voor socio-economische status, dan zien we in figuur 2 dat een viervoud van de personen met een lage opleiding (in de leeftijdscategorie 45-54 jaar) hun gezondheid als ‘slecht of zeer slecht’ scoort (20%) in vergelijking met hoog opgeleiden (5,1%).

Figuur 2. Percentage van de bevolking dat aangeeft in slechte of heel slechte gezondheid te zijn, naar opleidingsniveau en leeftijd, België, 2024
Bron: Eurostat, EU-SILC 2024
Figuur 3 vergelijkt de zelfgerapporteerde gezondheidstoestand van de 45-54-jarigen met een lage opleiding in België met deze in de buurlanden. Allereerst valt op dat België slechter scoort dan haar omringende landen en bovendien blijkt dat in 2023 dubbel zo veel mensen in België met een lage opleiding aangeven in (heel) slechte gezondheid te verkeren (21,6%), in vergelijking met het gemiddelde van de EU-27 (10,7%).

Figuur 3. Percentage van de 45-54 jarigen dat aangeeft in slechte of heel slechte gezondheid te zijn, naar opleidingsniveau, België en buurlanden, 2024
Bron:Eurostat, EU-SILC 2024
Aanwezigheid chronische ziekten
Uit een Belgische Gezondheidsenquête (Sciensano, 2019 – zie figuur 4) blijkt dat personen met een lager opleidingsniveau vaker lijden aan chronische ziekten: 40,9% bij mensen zonder diploma of met enkel een diploma lager onderwijs tegenover 27,3% bij mensen met het hoogste opleidingsniveau.

Figuur 4. Zelfgerapporteerde prevalentie van chronische ziekte volgens opleidingsniveau, België, 2018
Bron: Sciensano, 2019
Chronische ziekten vormen veruit de belangrijkste oorzaak van (vroegtijdige en algemene) sterfte. Bovendien zijn ze ook één van de meest relevante gezondheidsproblemen met een mogelijke impact op de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (Sciensano, 2019).
Dat chronische ziekten vaker voorkomen bij mensen met lagere opleidingsniveaus geldt met name voor ernstige chronische ziekten zoals hart- en vaatziekten, diabetes en chronische aandoeningen van de luchtwegen. Zo zijn er bij 65-plussers dubbel zoveel mensen met coronaire hartziekten en COPD in de lage opleidingsniveaus dan in de hoge opleidingsniveaus. Multimorbiditeit (het gelijktijdig voorkomen van verschillende chronische aandoeningen) komt 40% vaker voor bij personen met een laag opleidingsniveau vergeleken met mensen met een hoog opleidingsniveau (Sciensano, 2022b).
De grote gezondheidskloof manifesteert zich reeds op jonge leeftijd. Figuur 5 toont dat bijvoorbeeld vier keer meer 25-34-jarigen uit de laagste inkomenscategorie zeggen te lijden aan een chronische luchtwegaandoening (waaronder COPD) in vergelijking met hun leeftijdsgenoten uit de hoogste inkomenscategorieën.

Figuur 5. Percentage van de bevolking dat een chronische ziekte rapporteert, een chronische lagere luchtwegaandoening (waaronder COPD), volgens leeftijd en inkomenskwintiel (1 = laagste 20%, 5 = hoogste 20%)
Bron: Eurostat, EU-SILC 2019
*Het cijfer voor kwintiel 5, leeftijd 75+ (zijnde ‘0’) heeft een lage betrouwbaarheid.
Moeilijke levensomstandigheden als verklaring
Het WHO Health Equity Status Report (2019) geeft aan dat vijf factoren aan de basis liggen van 90% van de gezondheidsongelijkheden: (1) kwaliteit van de gezondheidszorg, (2) financiële onzekerheid, (3) huisvesting en leefomgeving van slechte kwaliteit, (4) sociale uitsluiting en (5) gebrek aan fatsoenlijk werk en slechte arbeidsomstandigheden.
Mensen in armoede worden geconfronteerd met niet één maar meerdere of zelfs alle bovenstaande factoren. Ze leven in precaire omstandigheden, vaak in een woning en leefomgeving van slechte kwaliteit en kampen met financiële onzekerheid en chronische stress. Ze beschikken minder vaak over een uitgebreid sociaal netwerk en zijn minder goed geïnformeerd over hun rechten.
Het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn in Brussel bracht in 2008 een rapport uit waarin zij als één van de eersten de kwestie van vroegtijdige veroudering als gevolg van extreme armoede aankaartten. In samenwerking met het Steunpunt tot bestrijding van armoede hielden zij gesprekken met mensen in extreme armoede en hun verenigingen. In deze gesprekken werden stressfactoren het vaakst aangehaald als oorzaak van vroegtijdige aftakeling: “Ik ben het leven moe, we zeggen tegen onszelf: wat gaan we vandaag weer allemaal meemaken, wat gaat er nu weer gebeuren, niets is er nog zeker dan.” (man, 50 jaar).
Wat betekent dit voor het te voeren beleid?
Omdat bovengenoemde factoren op hun beurt een aanzienlijke invloed hebben op hoe mensen denken, voelen en handelen (chronische stress, slaapgebrek, ongevallen, een onevenwichtige voeding, alcoholmisbruik of andere drugs, uitstel van medische zorg), kunnen beleidsmakers in de verleiding komen om vooral te focussen op het ombuigen van individueel gedrag.
Mensen in armoede kaarten tijdens het overleg dat het Steunpunt tot bestrijding van armoede met hen organiseert aan dat ze met de vinger worden gewezen over hun gezondheidstoestand, zonder dat er met de oorsprong van hun probleem rekening wordt gehouden. Dit terwijl hun gedrag een poging is om te gaan met hun problemen (Demonty e.a., 2023).
Recent onderzoek in Nederland door Spinnewijn (2024) naar de redenen waarom arme mensen sneller verouderen stelt dat het belang van roken en overgewicht wordt overschat als we geen rekening houden met sociaaleconomische en geografische verschillen. Het onderzoek stelt dat individuele gedragingen samengaan met een veelheid aan andere factoren die veel minder worden gemeten maar die wel een directere impact hebben op onze gezondheid: chronische stress of een ongunstige leefomgeving. Spinnewijn concludeert daarom dat een beleid dat zich voornamelijk op individuele gedragingen richt, zoals ongezonde gewoonten (roken, drinken of fysieke inactiviteit), niet voldoende zal zijn om de grote verschillen in levensverwachting weg te werken. Het is essentieel om ook de sociale en geografische determinanten van gezondheid aan te pakken voordat deze zich vertalen in chronische ziekten.
Het Steunpunt tot bestrijding van armoede pleit daarom voor een allesomvattende en transversale benadering en een focus op het verbeteren van de levensomstandigheden van mensen in armoede om een betere effectiviteit van het recht op bescherming van de gezondheid te garanderen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de EU zijn eveneens overtuigd van de noodzaak om op andere gebieden dan gezondheid maatregelen te nemen om de gezondheid van mensen te verbeteren. In dit kader hebben ze reeds jaren geleden het concept Integraal gezondheidsbeleid (Health in All Policies, HiAP) ingevoerd. Het werd uitgewerkt als een strategie om sociale gezondheidsongelijkheid te verminderen door te werken aan de onderliggende oorzaken en aan de determinanten op verschillende gebieden: een gezonde omgeving, goede werkomstandigheden, gelijke kansen in het onderwijs, enzovoort. Dit vereist een samenwerking tussen alle sectoren en beleidsniveaus (Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2015).
In de HiAP-strategie richt men zich bij voorkeur op de volledige levensloop, omdat iemands gezondheidstoestand het resultaat is van alles wat die persoon in zijn leven heeft meegemaakt. Zoals we zagen in figuur 1, 2 en 5 manifesteert de gezondheidskloof zich reeds op jonge leeftijd. Hoe eerder men ingrijpt, hoe groter de kans om mogelijke gevolgen van levensomstandigheden of gedragingen onder controle te krijgen.
Tot slot pleit het Steunpunt tot bestrijding van armoede voor progressief universalisme waarbij de schaal en intensiteit van het beleid, diensten of programma’s zijn aangepast aan de mate van kwetsbaarheid of achterstelling van groepen en mensen (Demonty e.a., 2023).