Pensioenarmoede onder migranten: een groeiend probleem
De groep Nederlandse gepensioneerden met een niet-westerse migratieachtergrond wordt steeds groter: waren dit er in 1995 nog zo’n 20.000, nu zijn er 180.000 gepensioneerde niet-westerse migranten, en dat zal volgens de prognose van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) groeien tot 550.000 in 2050 (figuur 1). Die sterke groei is des te relevanter gezien de armoedige pensioensituatie van veel migranten: van de niet-migranten leeft zo’n 3% onder de armoedegrens, bij westerse migranten is dit 6%, en voor de niet-westerse migranten 40% (Scholte & Lammers, 2017). Uiteraard is dit probleem niet uniek voor Nederland. Een vergelijkende studie in zestien West-Europese landen (Heisig e.a., 2018) laat zien dat de pensioeninkomenskloof tussen migranten en niet-EU-migranten in ieder land bestaat, en dat er grote verschillen bestaan. In Nederland is dit verschil onder gepensioneerde mannen zo’n 20% en onder gepensioneerde vrouwen zo’n 13%; in België zijn de verschillen nog een stuk groter.

Figuur 1. Aantal eerste generatie niet-westerse migranten van 65 en ouder
Bron: CBS, 2020, 2021
Wat zegt de wetenschap? Vier soorten verklaringen
Een recent verschenen systematische literatuurstudie (Veldman e.a., 2025) vat de oorzaken uit de literatuur samen in vier factoren: institutionele verklaringen, zoals wetgeving rond pensioenopbouw, sociaaleconomische verklaringen, met name over de positie van migranten op de arbeidsmarkt, sociaal-culturele verklaringen, zoals verschillende culturele voorkeuren en gedragingen, en sociaal-relationele verklaringen, zowel de verbinding met het geboorteland als contacten binnen Nederland.
Institutionele verklaringen: hoge AOW, maar ook hoge eisen
In Nederland vormt de AOW-uitkering (Algemene Ouderdomswet) gemiddeld meer dan de helft van het totale pensioeninkomen. Het maandbedrag van het AOW-inkomen is hoger dan in de meeste andere landen, ook gecorrigeerd voor de kosten van levensonderhoud (Lössbroek, 2024). Een volledig AOW-inkomen (in 2020: €1,200 netto voor een alleenstaande) is voldoende om boven de lage-inkomensgrens, de armoedegrens van het CBS, te komen (in 2020: €1,100 netto voor een alleenstaande). De Nederlandse AOW heeft dus veel potentie om pensioenarmoede terug te dringen. Echter, je moet 50 jaar in Nederland wonen voor een volledige AOW, en elk ‘gemist’ jaar betekent 2 procentpunt korting. Dit pakt uiteraard nadelig uit voor migranten. De AOW-rechten zijn sterk afhankelijk van de leeftijd waarop mensen aankwamen in Nederland (figuur 2). Migranten uit traditionele gastarbeider landen (Italië, Marokko, Spanje, Turkije) en onze buurlanden migreerden jong, en krijgen gemiddeld zo’n 80% van een volledige AOW. Aan de andere kant staan migranten uit ‘vluchtelingenlanden’ als Afghanistan en Irak, die minder dan 30% ontvangen (Lössbroek, De Regt e.a., 2024).

Figuur 2. Pensioeninkomsten van verschillende groepen migranten
Bron: Lössbroek, De Regt, e.a., 2024
Dat een publiek pensioen, zoals de AOW, lager uitvalt voor migranten is gebruikelijk in Europa. Er zijn echter wel verschillen tussen de Europese landen (figuur 3). Er worden nooit meer dan 40 verblijfsjaren gevraagd voor een volledig publiek pensioen, behalve in Nederland (50). Dus hoewel het AOW-inkomen genereus is, zijn de voorwaarden streng. In weer andere landen is het publieke pensioen gebaseerd op de gewerkte jaren (Ierland en Luxemburg) of is het gedeeltelijk inkomensonafhankelijk (Griekenland en Tsjechië) (Lössbroek, 2024). Geen van deze landen komt ook maar in de buurt van de 50-jaar-eis. Andere pensioenstelsels, zoals in België en Frankrijk, zijn sterker gebaseerd op het inkomen dat mensen verdienen. Omdat veel migranten een lager inkomen hebben (zie sociaaleconomische verklaringen) zijn deze systemen minder in staat de meest kwetsbare migranten van een basisinkomen te voorzien. Zoals in de inleiding gesteld is de inkomenskloof tussen migranten en niet-migranten dan ook groter in België dan in Nederland (Heisig e.a., 2018).

Figuur 3. Aantal jaren dat nodig is om een volledige ‘AOW’ op te bouwen
Bron: Lössbroek, 2024
De andere grote institutionele verklaring gaat over in het buitenland opgebouwd pensioen. Deze aanvullende pensioeninkomens helpen met name de Europese migranten die sowieso al niet onder de armoedegrens leven. Het meenemen van buitenlands pensioen naar Nederland is een stuk makkelijker vanuit Europese Unie (EU)-lidstaten dan vanuit landen zonder overeenkomst met Nederland (Veldman e.a., 2025). Bijna de helft van de gepensioneerde Belgen, Britten en Duitsers ontvangt buitenlands pensioeninkomen, het komt ook nog regelmatig voor bij migranten uit andere EU-landen en Caribisch Nederland, maar nauwelijks daarbuiten (5% of minder) (figuur 2).
Sociaaleconomische verklaringen: waarom werkt werk niet?
Na de AOW is doorgaans het aanvullend werknemerspensioen de belangrijkste inkomstenbron voor gepensioneerden. De meeste mensen bouwen dit verplicht op via hun werkgever, en daarmee reflecteert dit aanvullend pensioen allereerst dat migranten doorgaans minder tijd hebben om dit hier op te bouwen. Hoe ouder ze zijn bij aankomst, hoe korter – en het feit dat in België de gemiddelde aankomstleeftijd hoger ligt dan in Nederland, maakt die factor daar extra relevant. Ook ervaren veel migranten obstakels op de arbeidsmarkt: taalachterstand, niet de gewenste diploma’s, etnische discriminatie. Voor vluchtelingen geldt daarnaast dat ze in hun eerste jaren vaak überhaupt niet mogen werken. Daardoor zijn migranten vaker werkloos en hebben ze lagere inkomens, met minder aanvullend pensioen tot gevolg. Daarnaast is het plausibel dat migranten vaak werken in organisaties met slechtere pensioenregelingen. Aangezien een zelfstandig ondernemer niet verplicht is aanvullend pensioen op te bouwen, is wel eens geopperd dat dit ook bijdraagt aan de relatief lagere pensioenen van migranten. Migranten van buiten Europa zijn echter net zo vaak zelfstandig ondernemer als Nederlanders (16%) (CBS, 2024). Al wordt hiermee niet uitgesloten dat zelfstandigen met een migratieachtergrond minder vaak een aanvullend pensioen opbouwen ter compensatie dan zelfstandigen zonder migratieachtergrond. Tot slot is er nog een groep die zwart werkt, en daarmee helemaal geen pensioen opbouwt.
Figuur 2 toont dat veel migranten überhaupt geen aanvullend pensioen hebben (in deze cijfers zijn het werknemerspensioen en individuele pensioenproducten samengevoegd). Migranten uit de EU en de voormalige koloniën hebben het vaakst een aanvullend pensioen opgebouwd, tussen de 65-85%. Gepensioneerden uit Indonesië (85%), Italië (79%) en Spanje (81%) zelfs vaker dan niet-migranten (78%). Ook hier hebben mensen uit vluchtelingenlanden het minst vaak een aanvullend pensioen. Daarnaast zijn ook in de groep die wel iets opbouwt grote verschillen: Belgische en Turkse migranten hebben ongeveer even vaak een aanvullend pensioen, maar het gemiddelde bedrag van de Belgische migrant is bijna vier keer zo hoog (Lössbroek, De Regt e.a., 2024). Naast deze bedragen die mensen opbouwen via formele routes, betekent een slechtere arbeidsmarktpositie natuurlijk ook dat er minder geld overblijft om zelf te sparen, of een huis te kopen (Veldman e.a., 2025). Als gevolg is twee derde van de in Nederland geboren 55+’ers woningeigenaar, vergelijkbaar met migranten uit België, Duitsland of het Verenigd Koninkrijk; onder Afghaanse, Marokkaanse en Syrische gepensioneerden is dit minder dan 10% (De Regt e.a., 2022). Het is de vraag hoe het etnische gat in rustpensioen en lijfrentes er uitziet in België. Nederland heeft langer beleid gevoerd om integratie en arbeidsparticipatie te stimuleren dan België. Mogelijk dat dit voor gepensioneerde migranten zijn positieve uitwerking heeft, gezien de pensioenkloof in België groter is dan in Nederland (Heisig e.a., 2018).
Sociaal-culturele verklaringen: Sparen en onbenut AIO-gebruik
Dat (sommige) migranten minder sparen, ligt naast de economische beperkingen ook aan sociaal-culturele factoren (Lössbroek, Veldman e.a., 2024; Veldman e.a., 2025). Ten eerste is bekendheid met het pensioenstelsel van belang: als je weet dat je pensioeninkomsten laag zullen zijn, is er een extra prikkel om te sparen. Er zijn migranten die om deze reden extra pensioensparen, maar bij anderen ontbreekt die kennis. Een belangrijke rol in het opbouwen van die kennis is de taalvaardigheid, iets wat doorgaans beter is bij migranten uit voormalige koloniën dan uit andere landen. Ook kunnen mensen onderschatten hoe groot de eigen verantwoordelijkheid is voor het pensioen, als ze uit een land komen waar dit minder is. Ten tweede komen veel migranten uit landen met een wantrouwen richting banken en een sterke traditie van informeel sparen, zoals de Surinaamse kasmoni of de Marokkaanse Daret. Ook in Nederland kan dat ertoe leiden dat migranten minder geld op de bank hebben staan. Ten slotte is er een stroming binnen de islam die handelt volgens riba‑normen, waarbij het betalen en/of ontvangen van rente taboe is. Er is onderzoek dat suggereert dat dit ook in Nederland het spaargedrag beïnvloedt (Lössbroek & Van Tubergen, 2024). In zowel Nederland als België zijn er maar beperkte mogelijkheden om in lijn met de islamitische wetgeving pensioen te sparen of een huis te kopen (zoals de halal hypotheek). In bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk zijn de mogelijkheden meer ontwikkeld.
Sociaal-culturele verschillen hebben mogelijk invloed op het niet-gebruik van sociale voorzieningen (Veldman e.a., 2025). Een tekenend voorbeeld is de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). Deze vorm van bijstand vult het inkomen van gepensioneerden aan tot aan het sociaal minimum (in 2020 €1.176,25 netto voor een alleenstaande vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd). De AIO-uitkering ligt net boven de eerder genoemde armoedegrens van het CBS. Studies schatten dat een derde tot de helft van de mensen die er recht op heeft, de AIO toch niet gebruikt. Als je onder de armoedegrens zit en je hebt de mogelijkheid geld aan te vragen, waarom zou je dit dan niet doen? Op basis van meerdere diepte-interviews weten we dat een gebrek aan kennis over wat de AIO is, en wat de voorwaarden zijn, een belangrijke verklaring vormen. Daarnaast is wantrouwen richting ‘de overheid’ in brede zin een obstakel: sommigen vertrouwen de uitkeringsinstantie Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet of vinden het een te grote inbreuk op hun privacy om zoveel persoonlijke informatie te moeten delen (Lössbroek, Veldman e.a., 2024). Eenzelfde probleem doet zich voor met de Belgische Inkomensgarantie Ouderen (IGO): ook hier komt naar voren dat potentiële ontvangers moeite hebben met de aanvraag, en de overheid wantrouwen (Schols e.a., 2017).
Sociaal-relationele verklaringen: helpen of geholpen worden
Gepensioneerde migranten staan in verbinding met familie en vrienden in zowel Nederland als hun geboorteland. Familie, vooral volwassen kinderen, kunnen gepensioneerde migranten helpen en vormen dus een `belangrijke buffer’ tegen de lagere pensioeninkomens. Kinderen kunnen bijvoorbeeld direct financiële hulp bieden of helpen met het aanvragen van de AIO. Afgenomen kwalitatieve interviews leerden ons dat hier echter ook een keerzijde aan zit: door verkeerd advies, hulpweigering, of gevoelens van schaamte kan hulp worden belemmerd. Bovendien kan samenwonen met familieleden ten koste gaan van recht op AIO of andere toeslagen.
De interrelaties in het geboorteland (ook wel transnationale relaties genoemd) kunnen ook doorslaggevend zijn (Veldman e.a., 2025): na tien jaar is 60% van de migranten weer vertrokken, al ligt dit percentage veel lager voor vluchtelingen. De gedachte om terug te keren kan de pensioenvoorbereiding beïnvloeden: het leven is elders vaak goedkoper, dus is minder spaargeld nodig. Daarnaast kan de terugkeergedachte aanleiding zijn om geld naar het thuisland te sturen, als investering in de eigen toekomst, en/of om familie aldaar te ondersteunen. Uiteraard kan dit gevolgen hebben voor de eigen financiële positie en pensioenvoorbereiding. Zo’n terugkeerwens kan onfortuinlijk uitpakken als iemand uiteindelijk alsnog in Nederland met pensioen gaat, maar zich hier niet op heeft voorbereid.
Pensioenarmoede onder migranten: Hoe nu verder?
Pensioenarmoede onder niet-westerse migranten in Nederland is een urgent en groeiend probleem. De AOW-voorwaarden, beperkte pensioenopbouw door arbeidsmarktbarrières en culturele verschillen in spaar- en aanvraaggedrag dragen hieraan bij. Hoewel Nederland en België relatief gunstige sociale voorzieningen kennen, worden deze niet altijd benut. Daarnaast speelt familie een cruciale rol, als vangnet en als mogelijke belemmering. Werkgevers, vakbonden en pensioenfondsen kunnen zich er op richten dat sectoren met veel migranten ook een pensioenplan aanbieden, met hogere opbouwpercentages. Met het groeiende aantal gepensioneerde migranten is overheidsbeleid op zowel gemeentelijk, federaal als Europees niveau essentieel om de pensioenongelijkheid te verkleinen en bestaanszekerheid voor deze groep te waarborgen.