Verplichte pensioenopbouw: een succes in IJsland en onderwerp van discussie in Nederland
In een recent onderzoek voor Netspar hebben we samen met Gylfi Zoega en Stefán Halldórsson uit IJsland een rechtsvergelijkend onderzoek naar de aanvullende pensioenopbouw door ondernemers in Nederland en IJsland uitgevoerd. In dit artikel lichten we de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek toe en benoemen we mogelijke oplossingen voor het terugdringen van het aantal ondernemers (en mogelijk werknemers) in Nederland dat geen of te weinig aanvullend pensioen opbouwt. Onder ondernemers verstaan wij vanuit Nederlands perspectief iedereen die meedoet aan het arbeidsproces en daarmee inkomsten behaald maar niet als werknemer. Een zzp’er is ook ondernemer, zij het eentje zonder personeel. In IJsland is de verplichte pensioenopbouw voor alle werkenden (dus zowel werknemers als ondernemers) al jaren de norm. In politiek Nederland is daarentegen tot op heden (nog) geen meerderheid te vinden voor verplichte pensioenopbouw voor alle werkenden. De opvattingen over verplichte pensioenopbouw voor alle werkenden – al dan niet door middel van automatische deelname met of zonder mogelijkheid tot uitstappen – lijken de afgelopen periode overigens wel enigszins te veranderen. Diverse partijen die al jaren tegen zijn, zien ook steeds meer de noodzaak om iets te moeten doen aan de groeiende groep werkenden zonder voldoende pensioenopbouw, al dan niet via verplichte pensioenopbouw. Eerst introduceren we in het kort, voor zover relevant voor ons onderzoek, de Nederlandse en IJslandse arbeidsmarkt.
De Nederlandse en IJslandse arbeidsmarkt in vogelvlucht
Het aantal zelfstandigen (ondernemers), deeltijdwerkers en flexwerkers op de Nederlandse arbeidsmarkt neemt om verschillende redenen al jaren sterk toe. Hoewel zo’n tien jaar geleden het merendeel van de politiek, vakbonden en werkenden over deze ontwikkelingen overwegend positief was, is dit tegenwoordig niet meer het geval. Eén van de redenen is de toegenomen baan- en loopbaanonzekerheid. Veel sectoren staan door de krapte op de arbeidsmarkt onder druk en deze krapte neemt naar verwachting verder toe. In sommige sectoren leidt dit er paradoxaal genoeg toe dat nog meer mensen zich als zelfstandig ondernemer aanbieden, veelal tegen een hoger uurtarief. Het functioneren van de Nederlandse arbeidsmarkt is mede hierdoor al jaren onderwerp van discussie.
Hoewel ook in IJsland de vraag naar arbeid de afgelopen jaren sterk toeneemt, is het aandeel zelfstandigen tussen 2003 en 2021 juist afgenomen.
Twee pensioenstelsels: verschillen en overeenkomsten tussen Nederland en IJsland
De twee pensioenstelsels kennen grotendeels ‘dezelfde’ driepijler-systematiek:
(1) de eerste pijler: het staatspensioen, (2) de tweede pijler: het werknemerspensioen (en ondernemerspensioen in IJsland) en (3) de derde pijler: vrijwillige aanvullende pensioenproducten.
De eerste pijler: het staatspensioen
De eerste pijler is zowel in Nederland als in IJsland een zogeheten ‘Pay-As-You-Go’ model (‘PAYG’) (omslagstelsel; in België repartitiestelsel) en wordt gefinancierd via sociale premies en belastingen. Een verschil tussen de twee landen is dat in IJsland de eerste pijler inkomensafhankelijk is. Hoe hoger de pensioenopbouw in de tweede en de derde pijler, hoe lager de maandelijkse uitkering uit de eerste pijler. Verder is het in IJsland mogelijk om (indien van toepassing) eerste pijleruitkeringen te ontvangen vanaf 65-jarige leeftijd, in plaats van de wettelijke pensioenleeftijd van 67 jaar of uit te stellen tot 80 jaar en dan hogere uitkeringen te ontvangen. De eerste pijler in IJsland is daarmee dus tot op zekere hoogte flexibel en mensen in IJsland kunnen daarnaast hun pensioen deels tot uitkering laten komen en deels doorwerken. Voor de volledigheid merken we ook nog graag op dat het in IJsland niet mogelijk is om de maandelijkse pensioenuitkeringen in de eerste pijler te ontvangen zonder al de uitkeringen uit de tweede pijler te ontvangen. Dat heeft met de verrekening, waarover later meer, te maken.
De tweede pijler: het werknemerspensioen (en ondernemerspensioen in IJsland)
Ondernemers én werknemers en hun werkgevers betalen in IJsland voor het tweede-pijlerpensioen een bepaald percentage (2023: 15,5%) van het maandloon aan pensioenpremies. In Nederland ligt dit percentage op voorhand niet vast, maar wordt bepaald door de sociale partners (maximaal 30% in het nieuwe pensioenstelsel). Andere verschillen zijn de wijze waarop ondernemers hun inkomen aan de Belastingdienst moeten doorgeven en de vrije keuze van een pensioenuitvoerder in IJsland voor een groot deel van de werkenden. In Nederland kennen we bijvoorbeeld verschillende loondefinities voor ondernemers en directeur-grootaandeelhouders (DGA’s), waardoor er in Nederland verschillende pensioengrondslagen zijn. Het loonbegrip voor DGA’s in Nederland is vergelijkbaar met dat van ondernemers in IJsland: als inkomen wordt een bedrag aangegeven dat vergelijkbaar is met de beloning die zij zouden hebben ontvangen als zij in dienst zouden zijn van een niet verbonden persoon, zijnde de werkgever of klant (het zogeheten ‘gebruikelijk loon’). In de jaren dat een ondernemer aanzienlijk minder verdient dan het ‘verwachte looninkomen’, kunnen ze een verzoek indienen bij de IJslandse Belastingdienst (Icelandic Revenue and Customs) om de te betalen belastingen en pensioenpremies voor dat jaar te baseren op het lagere jaarinkomen. Ondernemers in Nederland kennen geen (fictief) loonbegrip. Hun hele inkomen wordt als winst uit onderneming aangemerkt waardoor er geen onderscheid wordt gemaakt tussen arbeidsinkomen en kapitaalinkomen.
De derde pijler: vrijwillige aanvullende pensioenproducten
De derde pijler is in beide landen optioneel en ook de kleinste in omvang. Het voornaamste verschil in de derde pijler zit hem in de verplichting in IJsland waarbij een ondernemer die minimaal 2% betaalt in deze pijler (waarbij 4% de maximaal fiscaal aftrekbare bijdrage is) 2% door de werk-/opdrachtgever aangevuld krijgt. In Nederland kunnen opdrachtgevers de prijs die ze aan een ondernemer betalen ook aanvullen, maar is er geen verplichting voor de ondernemer om dit bedrag te gebruiken voor een bijdrage in een derde-pijlerproduct.
Het Nederlandse en IJslandse stelsel kennen dus diverse overeenkomsten en verschillen. De belangrijkste verschillen bespreken we hierna.
Verschil 1: De eerste pijler is in IJsland inkomensafhankelijk en in Nederland toegankelijk voor iedereen
In Nederland biedt de Algemene Ouderdomswet (AOW) iedereen die in Nederland woonde en/of loonbelastingplichtig is geweest over in Nederland verrichte arbeid, een maandelijkse uitkering. Zij – die verzekerd zijn – bouwen gedurende vijftig jaar jaarlijks 2% van het recht op AOW op tot aan de AOW-leeftijd (2023: 66 jaar en 10 maanden). Iemand die in het buitenland woont/werkt en niet langer voldoet aan de vereisten zoals hiervoor beschreven, is in de basis niet langer verzekerd voor de AOW. Voor ieder jaar dat iemand niet verzekerd is voor de AOW, wordt hij/zij gekort met 2%. In tegenstelling tot Nederland is de eerste pijler in IJsland volop onderwerp van discussie. Het wordt zowel onhaalbaar als onbetaalbaar geacht om het systeem te introduceren zoals we dat in Nederland kennen. De hoogte van de maandelijkse uitkering uit de eerste pijler is in IJsland ook afhankelijk van het aantal opbouwjaren, maar voornamelijk de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken in de tweede pijler zijn van invloed op de hoogte van het eerste-pijlerpensioen. In IJsland wordt 45% van andere inkomsten, zoals particuliere pensioenuitkeringen en loon- en kapitaalinkomsten, ingehouden op het eerste-pijler pensioen. Het gevolg hiervan is dat gepensioneerden dus minder staatspensioen ontvangen naarmate ze meer pensioen uit de tweede en derde pijler ontvangen.
Verschil 2: Werknemerspensioen in Nederland, verplichte pensioenopbouw voor alle werkenden in IJsland in de tweede pijler
IJsland kent in tegenstelling tot Nederland voor alle werkenden verplichte pensioenopbouw in de tweede pijler. De meeste werknemers in IJsland zijn net als in Nederland verplicht aangesloten bij een pensioenregeling (en dus een pensioenfonds) op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO). Werknemers en ondernemers die niet onder een CAO vallen zijn in IJsland verplicht zelf te kiezen bij welk pensioenfonds ze zich willen aansluiten. De Icelandic Revenue and Customs vergelijkt elk belastingjaar de belastingbetalingen van vorig jaar met het gerapporteerde inkomen en heft een belasting op het inkomen dat nog moet worden belast. Voorts dragen ondernemers zelf verantwoordelijkheid voor het vaststellen en controleren van de, vervolgens, af te dragen pensioenpremies. Door de winst van ondernemers te splitsen in een looncomponent, hetgeen de vergoeding voor geleverde arbeid is, en een winstcomponent, hetgeen de vergoeding voor de inbreng van kapitaal is, kunnen de gerapporteerde lonen als basis voor pensioenpremies worden gebruikt. En doordat ze verplicht worden vergelijkbare inkomens als die van werknemers aan te geven, vervalt er een prikkel voor een deel van de ondernemers om het werknemerschap te verlaten. Deze prikkel ontbreekt in Nederlands omdat in Nederland voor ondernemers geen verplichte pensioenopbouw bestaat. Dit vergt in Nederland echter wel een systeemwijziging, er zullen immers – net als de gebruikelijk-loonregeling voor de DGA – ficties en forfaits moeten worden opgenomen in de wet- en/of lagere regelgeving. Wanneer is bijvoorbeeld sprake van een ‘vergelijkbaar inkomen’? Gezien de huidige status van de ICT-systemen van de Nederlandse Belastingdienst en het – op het moment van schrijven – gebrek aan toezicht op de ondernemers (“schijnzelfstandigheid”) is het de vraag in hoeverre dit op korte termijn gerealiseerd kan worden. Laat staan of de Nederlandse politiek hier al klaar voor is.
Verschil 3: Vrije keuze van pensioenuitvoerder in de tweede pijler in IJsland
Op dit moment is het merendeel van de ondernemers in Nederland niet verplicht om deel te nemen aan een pensioenregeling. Slechts enkele vakgebieden kennen een plicht, waaronder huisartsen en dierenartsen. In IJsland kennen alle ondernemers daarentegen een plicht tot pensioenopbouw en zij kunnen in principe ook hun eigen pensioenuitvoerder kiezen. Ze kunnen niet uit alle pensioenfondsen kiezen; sommige pensioenuitvoerders bieden ondernemers namelijk niet die mogelijkheid en bij andere zijn ze verplicht aangesloten bij een fonds op grond van een CAO. Toch bestaat er tot op zekere hoogte een vrije keuze van pensioenuitvoerder. In combinatie met de vaste bijdrage van 15,5% (2023) kent men in IJsland daardoor in principe geen problemen met de mate van pensioenopbouw (de zogenoemde grijze vlek), noch met werkenden zonder pensioenopbouw (de zogenoemde witte vlek). De vrije keuze van pensioenuitvoerder lijkt op korte termijn in Nederland niet haalbaar. Door de invoering van het nieuwe pensioenstelsel (Wet toekomst pensioenen vanaf 1 juli 2023) heeft de sector de komende tien jaar naar verwachting geen mogelijkheid om andere grote wijzigingen door te voeren.
Overige verschillen tussen de twee pensioenstelsels
In Nederland is het naar verwachting vanaf 1 juli 2024 mogelijk om op de pensioeningangsdatum maximaal 10% van het opgebouwde pensioenkapitaal (uit een tweede-pijler- en/of derde-pijlerproduct) ineens op te nemen. In IJsland bestaat een soortgelijke – in eerste instantie tijdelijke, maar tegenwoordig permanente – mogelijkheid, maar dan alleen in de derde pijler. Ook daar mag men een klein bedrag ineens opnemen.2 Een verschil met Nederland is dat in IJsland de opnames zijn vrijgesteld van belastingheffing. In Nederland wordt het bedrag ineens potentieel namelijk tegen een hoog marginaal tarief belast (doordat het jaarinkomen immers hoger wordt). Het gevolg is dat een groot deel van de 10% wordt ‘opgegeten’, en dan hebben we het nog niet eens over de lagere maandelijkse uitkeringen als gevolg van de opname. Een ander verschil is dat in Nederland bijdragen door werknemers en ondernemers in derde-pijlerproducten vanuit het netto-inkomen worden gemaakt. Er is geen directe fiscale of financiële prikkel om (extra) geld in een derde-pijlerproduct te steken. Pas achteraf (veelal minimaal 1-2 jaar later) krijgen zij de belastingaftrek terugbetaald via de belastingaangifte. Werknemers en ondernemers die van een werkgever/opdrachtgever een bijdrage in de vorm van bijvoorbeeld extra loon dan wel een hogere vergoeding ontvangen, hebben namelijk te allen tijde de vrijheid zelf te beslissen. In IJsland daarentegen moet een storting in een derde-pijlerproduct verplicht door de werkgever/opdrachtgever worden aangevuld, met maximaal 2% (afhankelijk van de bijdrage van de werknemer of ondernemer).
Hoe nu verder?
Al jaren neemt het aantal ondernemers en werknemers in Nederland dat géén of onvoldoende aanvullend pensioen opbouwt sterk toe. Het aantal ondernemers dat geen of onvoldoende pensioen opbouwde bereikte in 2020 een ‘nieuw’ record: 95% van de ondernemers in Nederland bouwt geen of onvoldoende aanvullend pensioen op. In ons onderzoek voor Netspar hebben we specifiek gekeken naar mogelijke oplossingen voor de pensioenopbouw van ondernemers. Doordat IJsland onder andere een verplichte pensioenopbouw voor alle werkenden kent, bestaat dit probleem in IJsland niet.
In ons paper hebben wij de voor ons onderzoek relevante verschillen tussen het Nederlandse en IJslandse pensioenstelsel toegelicht, zoals een verplichte pensioenopbouw voor alle werkenden. Dit zou potentieel kunnen zorgen voor meer pensioenopbouw door ondernemers (en wellicht werknemers). Of dit betekent dat in Nederland daarmee op korte of lange termijn alle ondernemers en werknemers (voldoende) pensioen gaan opbouwen? De tijd zal het ons leren. De (politieke) wil om het pensioenstelsel te hervormen en zowel de witte als grijze vlek te laten afnemen is er in ieder geval wel, met de Wet toekomst pensioenen en de doelstelling van het kabinet om de witte vlek met minimaal 50% te laten afnemen als startpunt. Nu het resultaat nog.
Noten
- Dit artikel is een bewerkte versie van Starink, B. & Kluit, Z.J. (2023). Verplichte pensioenopbouw door ondernemers: een vergelijking tussen Nederland en IJsland. Pensioen Magazine, 81 (6/7), 12-16.
- In IJsland zit een limiet op de opname van een bedrag ineens, van 500.000 ISK (circa € 3.200) voor alleenstaanden en 750.000 ISK (circa € 4.800) voor stellen.