2304 Weergaven
3 Downloads
Lees verder
Met de toenemende vergrijzing op het platteland wordt van dorpsbewoners verwacht dat zij het platteland leefbaar houden. Op basis van onderzoek wordt hier betoogd dat zowel de vergrijzing zelf als een veranderende dorpsbinding ten koste gaan van het zelforganiserende vermogen van dorpen. Dorpen doen er verstandig aan te zoeken naar nieuwe bronnen van gemeenschap, waarbij ouderen – vooral de ouderen van de toekomst – centraal staan.

‘Met mekoar, veur mekoar’

Meer nog dan de rest van het land, is het platteland in snel tempo aan het vergrijzen. Terwijl de overheid minder ondersteuning biedt, wordt ook de informele steun hierdoor schaarser. Dit kan uitgedrukt worden in de getalsverhouding tussen de leeftijdsgroep die vaak hulp nodig heeft en de leeftijdsgroep die vaak helpt: in 1975 waren er in Nederland voor elke 85-plusser nog dertig 50-75-jarigen; in 2015 waren dit er vijftien en in 2040 zijn dit er naar verwachting nog maar zes, in veel landelijke gemeenten zelfs minder dan 4,5 personen (De Jong & Kooiker, 2018). Voor het maaien van het gras wanneer iemand dat zelf niet meer kan, een boodschap, hulp met de iPad, een gezellig kopje thee – kortom, voor de vaak kleine gebaren die het leven op hoge leeftijd prettig houden -, zijn dus veel minder mensen beschikbaar.

Als oplossing voor het groeiende aandeel hulpafhankelijke bewoners wordt doorgaans gekeken naar de dorpsgemeenschap, waarbinnen vaak een actieve cultuur heerst van waaruit vele kleine en grote initiatieven voortkomen. Deze cultuur wordt graag toegeschreven aan traditie, maar kan zich ook gunstig ontwikkelen onder nieuwe omstandigheden (During, 2018). De opkomst van de burgerinitiatieven in de zorg – overigens niet alleen op het platteland – illustreert dat zorgzaamheid en inclusiviteit belangrijke waarden zijn voor veel dorpsbewoners. ‘Met mekoar, veur mekoar’, heet dat bijvoorbeeld in Drenthe en Groningen.

Toch is het goed om te beseffen dat het beeld van de zorgzame dorpsgemeenschap lang niet overal of op iedereen van toepassing is. Enkele jaren geleden voerde het Sociaal en Cultureel Planbureau een studie uit onder 7749 dorpsbewoners van 15 jaar en ouder (Steenbekkers e.a., 2016, Vermeij & Gieling, 2016). Zoals hieronder wordt toegelicht, laat dit onderzoek zien dat het organisatievermogen van vergrijzende dorpsgemeenschappen wel degelijk onder druk staat. Maar natuurlijk is er perspectief.

Grijze dorpen minder levendig

Veel dorpsbewoners hebben er moeite mee dat hun dorp vergrijst, omdat zij vrezen dat daarmee het leven uit het dorp verdwijnt. Een dreigende sluiting van een dorpsschool bijvoorbeeld, kan daarom veel emoties oproepen. In overeenstemming met dit gevoel, blijken bewoners van dorpen met meer oudere bewoners minder contacten in het dorp te hebben dan dorpen met minder oudere bewoners (Steenbekkers e.a., 2017). Hetzelfde geldt voor vrijwilligerswerk: naarmate in een dorp meer ouderen wonen, wordt er in dat dorp minder vrijwilligerswerk verricht. Een deel van de verklaring zit in het aandeel ouderen zelf: als onderdeel van het ouder worden, worden sociale netwerken op hoge leeftijd kleiner en op zeker moment stoppen vrijwilligers met hun werk.

Maar er is nog iets anders aan de hand: naarmate er in een dorp meer ouderen wonen, hebben bewoners in het algemeen minder contacten en doen zij in het algemeen minder vrijwilligerswerk. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er in een dorp met een groot aandeel ouderen een minder rijk verenigingsleven is, bijvoorbeeld omdat de voetbalvereniging de teams niet meer vol kreeg of de knutselclub te stil werd. Ook zou vergrijzing tot gevolg kunnen hebben dat het café sluit bij gebrek aan klandizie of de school, waardoor bewoners elkaar niet meer spreken aan de bar of op het schoolplein. Met andere woorden, vergrijzing zou de sociale infrastructuur in het dorp kunnen aantasten, waardoor bewoners zich meer op de clubs en voorzieningen buiten het dorp oriënteren of thuisblijven.

Veranderende dorpsbinding

Behalve de leeftijd van dorpsbewoners is ook de binding die zij hebben met elkaar en met hun omgeving aan het veranderen, terwijl juist deze binding eraan bijdraagt dat dorpsbewoners samen initiatieven ontplooien. Nu bewoners steeds mobieler worden en hun woonplek vaker zelf gekozen hebben, is een sterke binding met het dorp niet meer vanzelfsprekend en bestaan tussen bewoners grote verschillen in wat het dorp voor hen betekent. Op basis van de enquête vonden we zeven typen bewoners die zich grofweg laten ordenen van meer naar minder gebonden (Vermeij & Gieling, 2016).

Aan de meest met het dorp verbonden zijde zijn er de ‘traditioneel gebonden’ en de ‘sociaal gebonden’ bewoners, die beiden veel sociale contacten in het dorp hebben en relatief weinig daarbuiten (zie figuur 1). Anders dan de sociaal gebonden groep hecht de traditioneel gebonden groep sterk aan de rust en de ruimte en het omliggende landschap. Ook in culturele zin is deze groep sterk lokaal of regionaal georiënteerd. Aan de minst gebonden zijde bevinden zich drie groepen bewoners die maar weinig contacten hebben in het dorp en ook cultureel gezien weinig ophebben met het dorp of de regio. De grote groep ‘rustzoekers’ is wel sterk gehecht aan het landschap; voor de ‘ongebonden’ bewoners geldt dit minder en de kleine groep ‘rustmijders’ staat de rust en de ruimte zelfs tegen. Rond het midden van de schaal bevinden zich twee groepen, waarvan de bewoners vrij veel contacten in het dorp hebben, maar wiens sociale leven zich toch vooral buiten het dorp afspeelt. ‘Sociale rustzoekers’ zijn daarbij sterk gehecht aan het landschap, ‘goede bekenden’ minder.

Ouderen behoren vaker dan anderen tot de traditioneel gebonden groep (zie figuur 1). Dit heeft waarschijnlijk meer te maken met hun generatie dan met hun leeftijd. Dat zij leefden in een minder mobiele tijd blijkt onder meer uit het feit dat zij vaker dan jongere groepen zijn geboren en getogen in het dorp en dat nogal wat vrouwen nooit een rijbewijs haalden. Toch hebben lang niet alle ouderen een traditionele binding met het dorp. Een kwart van de dorpsbewoners van 75 jaar of ouder kan gerekend kan worden tot de ‘sociale rustzoekers’, eenzelfde deel tot de ‘rustzoekers’. Bij de beperkte dorpsbinding van deze ouderen speelt vermoedelijk wel de leeftijd een rol, en de veranderende dorpssamenleving. Met de nieuwe bewoners komen contacten niet altijd tot stand, zoals verwoord door een 83-jarige rustzoekster: voor haar betekent het dorp ‘weinig meer, […] de omgeving is prachtig, ik heb een scootmobiel en geniet daarvan, maar de buren zijn ingekomen en tonen weinig of geen interesse’.

Overigens is de sterk gebonden ‘sociaal gebonden’ groep juist relatief jong, en ook deze bewoners woonden vaak hun hele leven in het dorp. Gezien hun jonge leeftijd, zullen velen van hen nog vertrekken. De algemene beweging is dat de sterke traditionele binding minder zal voorkomen.

Traditionele binding niet nodig voor actieve dorpssamenleving, contacten wel

En wat betekent de veranderende dorpsbinding voor de zelforganiserende dorpsgemeenschap? Op het eerste gezicht weinig, want de waardering voor bewonersinitiatieven is breed gedeeld. Zelfs van de minst gebonden groepen vinden velen dat ‘bewoners samen moeten zorgen dat het hier goed leven is voor alle dorpsbewoners’. In combinatie met een eveneens breed gedeelde kritische houding ten opzichte van de gemeente, lijkt het draagvlak voor actief burgerschap dus groot.

Belangrijker is wat mensen daadwerkelijk doen voor het dorp. De verschillen tussen de vier meest gebonden groepen zijn maar klein (zie figuur 2). Traditionele binding is dus geen vereiste voor een actieve dorpsgemeenschap. Bewoners die echt weinig contacten hebben in het dorp, zijn echter minder vaak betrokken bij leefbaarheidsinitiatieven. Rustzoekers ondersteunen nog best vaak een initiatief, bijvoorbeeld met een donatie of door het ophangen van een poster, maar daadwerkelijk actief betrokken zijn ze niet vaak.

Verschillen zijn er ook in de doelen waar mensen belang aan hechten. Zo leunen sport- en culturele verenigingen vooral op traditioneel en sociaal gebonden vrijwilligers, wat begrijpelijk is vanuit hun sociale gerichtheid op het dorp. Hulp aan kwetsbare groepen komt relatief vaak van bewoners met een traditionele binding, maar is ook in goede handen bij sociale rustzoekers en goede bekenden. Als rustzoekers zich actief inzetten, is dit vaak voor landschap, natuur en milieu.

Ouderen hebben de toekomst

Kortom, terwijl in de toekomst steeds meer oudere dorpsbewoners aangewezen zijn op hun omgeving, vormt de vergrijzing en afnemende dorpsbinding een bedreiging voor het zelforganiserende vermogen van dorpen. Dorpen doen er daarom verstandig aan te blijven zoeken naar nieuwe vormen en bronnen van gemeenschap. Lang draaide in veel dorpen het dorpsleven in de eerste plaats rond kinderen. De school en de sportvereniging lijken daarom onmisbaar, ook door ouderen wier eigen leven daar nogal eens begon. Maar de vergrijzing valt niet te stoppen en het is raadzaam de aandacht (verder) te verleggen naar de vraag hoe de ouderen van de toekomst het goed blijven hebben in het dorp. Of het nu om een zorgcoöperatie gaat, om een vrijwilligerscentrale, een rollatorpad of een klimaatneutraal dorp, de jongere ouderen van nu weten het best in wat voor een dorp zij zelf hun toekomst voor zich zien. Gelukkig blijven ouderen steeds langer gezond en actief.

Literatuurlijst

  1. During, R. (red.) (2018). Leefbaarheidsinitiatieven op het platteland. Analyse van eigenheid en eigenaarschap. Wageningen: Wageningen University and Research.
  2. Jong, A. de & Kooiker, S. (2018). Regionale ontwikkelingen in het aantal potentiele helpers van oudere ouderen tussen 1975-2040. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving/Sociaal en Cultureel Planbureau.
  3. Steenbekkers, A., Vermeij, L. & van Houwelingen P. (2017). Dorpsleven tussen stad en land. Slotpublicatie Sociale Staat van het Platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
  4. Vermeij, L. (2016). Kleine gebaren. Het belang van dorpsgenoten voor ouderen op het platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
  5. Vermeij, L & Gieling, J. (2016). De dorpse doe-democratie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.