Reminiscentie wat is het?
Het woord reminiscentie is afkomstig van het Latijnse woord reminisci wat ‘zich herinneren’ betekent. Zintuiglijke prikkels zoals geuren, beelden, voorwerpen of muziek kunnen een stimulans zijn om bewust of onbewust aan het verleden terug te denken, oftewel om herinneringen aangediend te krijgen of op te halen. Herinneringen over gebeurtenissen uit het verleden, kunnen tot een gedegen blik op het heden en/of de toekomst leiden en van reminiscentie een waardevolle activiteit maken. Draaisma (2018) stelt en beantwoordt in zijn boek De heimweefabriek de vraag op welke leeftijden een mentale terugblik het best landt en op welke leeftijden herinneringen meer vervagen of verdwijnen. De vraag die hij ook oproept, is wat de maatschappelijke status is van niet vervaagde herinneringen van ouderen. Anders verwoord: heeft de samenleving er iets aan als ouderen hun herinneringen laten spreken?
Reminiscentie, waarvoor dient het?
Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt ook het aantal herinneringen waarop men kan terugkijken toe, tenzij het geheugen verstoord is geraakt. Neuropsycholoog Goldberg (2007) werpt een nieuw en indringend licht op het vermogen van ouderen om herinneringen op te roepen. In zijn boek De Wijsheid Paradox rekent hij af met de opvatting dat ouder worden tot het inleveren van mentale kwaliteiten leidt. De subtitel van zijn boek Hoe het verstand groeit terwijl de hersenen ouder worden spreekt boekdelen. Goldberg benadrukt dat het lerend vermogen op hogere leeftijd niet ophoudt. Er is geen grens aan de leeftijd waarop het brein zich nog verder kan ontwikkelen. Maar zeker zo belangrijk is zijn constatering dat ouderen de mentale kwaliteit bezitten om patronen te herkennen. Door de levensloop heen doet men een veelheid aan ervaringen op. Nogal wat ervaringen roepen – vanwege gelijkenissen – herinneringen op aan eerdere tijden, waardoor patronen worden herkend. Deze mentale kwaliteit ontwikkelt zich gedurende de levensloop en kent geen vaste eindfase. In onze samenleving wordt deze kwaliteit onvoldoende opgemerkt en zeker ook niet benut. De opvatting dat het mooi is geweest als een bepaalde leeftijd wordt bereikt, floreert nog altijd. De tijd dat bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd bepaalde functies niet meer mogen worden uitgeoefend, ligt nog niet ver achter ons. Positieve discriminatie van ouderen vanwege de opbrengst van hun mentale reis door het verleden, zou meer voor de hand liggend zijn en het podium daarvoor kan niet breed genoeg zijn.
Reminiscentie in de zorgsector
Het deel van de zorgsector dat gericht is op mensen die met geheugenproblemen kampen, heeft een uitgesproken opvatting over het doel van reminiscentie. Op het internet zijn teksten te vinden als: ‘Reminiscentie helpt de oudere om zijn of haar kwaliteit van leven te verbeteren’; ‘Het terugblikken op en praten over positieve en negatieve gebeurtenissen uit het verleden helpt hen en anderen om zichzelf te herinneren en een gevoel van identiteit, veiligheid en zekerheid te behouden’; ‘Voor mensen met dementie kan het teruggaan naar het verleden en het ophalen van herinneringen een gevoel van verbinding en betrokkenheid creëren, zelfs wanneer het kortetermijngeheugen aangetast is. Het biedt hen de mogelijkheid om zich te uiten, emoties te delen en een gevoel van eigenwaarde te behouden’. De vraag is of deze opbrengsten van reminiscentie ook echt worden bereikt.
Literatuur over reminiscentie in de zorgsector treffen we vooral aan rond het jaar 2000 en in het eerste decennium van deze eeuw. Niet geheel toevallig. Rond de eeuwwisseling nam de aandacht voor de positie van bewoners van instellingen voor ouderen toe. De opvatting won terrein dat ouderen die afhankelijk zijn van zorgondersteuning in een institutionele situatie, zoals het verzorgingshuis, het verpleeghuis of de long stay in de psychiatrie, het recht op zelfbeschikking niet ontzegd mag worden en dat hun kwaliteit van leven prioriteit verdient, meer dan het gericht zijn op de aandoeningen, beperkingen of ziektebeelden die tot plaatsing in het zorginstituut hebben geleid (Kardol, 2004). Met name ook in situaties waarbij de bewoner niet meer wilsbekwaam is en betrokken naasten ontbreken, is de opgave groot om in diens geest handelingen en beslissingen over te nemen. Onder nieuwe vlaggen als ‘belevingsgerichte zorg’ (Droës, 2001), ‘levensfasegeoriënteerde zorg’ en ‘persoonsgerichte zorg’ werd de nadruk op het behoud van kwaliteit van leven verzegeld. Om een visie op zorg te effectueren die gericht is op het aanboren van kwaliteiten van mensen van wie het geheugen is aangetast, zijn middelen of handvatten nodig. Van der Kooij (2003) formuleerde de noodzaak daartoe destijds als volgt: ‘Ook als de bewoner verzonken is in zijn ik, kan hij genieten van positief samenzijn en zintuiglijke prikkeling. De intentie moet zijn om mensen die met dementie kampen aan te spreken op de nog aanwezige vermogens. Dit kan in een rechtstreeks contact met individuele bewoners, maar ook in groepsverband’.
Hulp bieden bij reizen in het verleden
In de YouTube film See Me worden de memoires belicht van een man op hoge leeftijd die in een Engels verpleeghuis verbleef. De man schrijft dat zijn pantoffels werden aangereikt door het verzorgend personeel en dat hij zijn natje en droogje kreeg, maar dat hij niet herkend werd als de echtgenoot van zijn overleden vrouw, de vader van drie kinderen, de opa van kleinkinderen, de man die een verdienstelijk deuntje op de gitaar voortbracht en jarenlang de voetbalsport had beoefend. Er was, kortom, geen aandacht voor belangrijke gebeurtenissen in zijn leven. Zijn See Me was een noodkreet om aandacht voor zijn verleden, meer dan voor het heden als zorgbehoevende man (YouTube: See Me). Hoe kun je die aandacht voor het verleden bij professionals stimuleren?
De ander zien en passend helpen wordt in de vorm van het stimuleren van reminiscentie op verschillende manieren nagestreefd in de zorg voor ouderen met dementie. Bijvoorbeeld in de vorm van een reminiscentieprogramma of via reminiscentiekoffers.
Bij een reminiscentieprogramma kan het doornemen van fotoboeken, of het opmerken van foto’s in de woonkamer, het weten welke programma’s op tv iemand kijkt, de achtergrond of herkomst van de mensen die op bezoek komen en het aanknopen van gesprekken met mantelzorgers of andere contactpersonen een veelheid aan informatie verschaffen.
Reminiscentiekoffers zijn koffers gevuld met voorwerpen uit het verleden. Deze voorwerpen worden in een groepsgesprek ingebracht door de gespreksleider, of uit de koffer gehaald door de deelnemers, met als doel herinneringen over vroeger op te halen. Aan de deelnemer wordt bijvoorbeeld gevraagd waarom hij of zij een bepaald voorwerp heeft uitgekozen.
Wat levert reminiscentie in de zorgsector op?
De universiteit Twente (Westerhof & Radstaak, 2016) deed onderzoek naar het gebruik van reminiscentiekoffers. Er werd een controlegroep en experimentele groep gevormd. Het onderzoek kon de vooronderstelling dat het vooral bij zou dragen aan het beperken van depressieve gevoelens en het vergroten van de kwaliteit van leven bij ouderen met dementie niet bevestigen. Geconcludeerd werd dat een aangepaste onderzoeksopzet mogelijk significante verschillen tussen de experimentele groep en de controlegroep zou kunnen opleveren.
Tot een soortgelijke conclusie komt Kroes (2011) in het zogenoemde KCE rapport. In een systematisch literatuuronderzoek onderzocht hij het effect van reminiscentietherapie. Er werd geen consistent bewijs gevonden voor een statistisch significant effect van reminiscentietherapie op cognitief functioneren of gedrag. De bewijskracht van de literatuur voor de uitkomstmaten ‘cognitief functioneren’ en ‘gedrag’ werd door de reviews als laag beoordeeld, vanwege beperkingen in studieopzet en heterogeniteit in resultaten. Deze conclusie wordt eveneens getrokken in het artikel van Van Puyenbroeck en Maes (2009). Na een kritische doorlichting van reminiscentieprojecten concluderen zij dat het proces van reminiscentie en de gehanteerde methodologie om de resultaten te evalueren nog eens grondig onder de loep moeten worden genomen.
In haar bachelorstudie Gezondheidszorg en chemie beschrijft Van Vlasselaer (2007) het reminiscentietraject dat zij begeleidde in een Vlaamse zorgorganisatie voor ouderen. Samen met bewoners met de indicatie dementie is zij in groepsverband een boek gaan maken waarin ouderen herinneringen kwijt konden en/of herkenning vonden. Een belangrijke verdienste van het project is dat het gevoel van eigenwaarde van de bewoners een impuls kreeg. Maar ook het inzicht dat wordt verkregen in de criteria die zijn gebruikt om deelnemers wel of niet in te sluiten. Zo opteert zij voor een homogene groep van ouderen bij wie geen sprake is van agitatie, depressie of ernstige cognitieve stoornissen. Daarenboven moet de bewoner in staat zijn herinneringen op te halen en een verhaal kunnen vertellen aan de groepsleden.
Het lectoraat Verpleegkundige Diagnostiek van de Hanzehogeschool Groningen (Helder & Paans, 2018) is wat meer hoopgevend over resultaten van reminiscentieprojecten. In hun pilotonderzoek zijn juist bewoners geïncludeerd die met agitatie, onrust en desoriëntatie te kampen hadden. In nauwe samenwerking met familieleden en verzorgenden van de bewoner werden filmopnames van het leven van individuele bewoners gemaakt. De filmopnames hadden tot resultaat dat de gedragingen van onrust en agitatie niet verdwenen maar wel afnamen in intensiteit en frequentie.
Tot slot
De onderzoeken met reminiscentie in de zorgsector maken een antwoord op de vraag of het ook een breder nut kan dienen lastig. Het gevoelde vermoedelijke nut is al nauwelijks hard te maken in de zorg voor mensen met dementie. Misschien moet het onderzoek wat breder vorm krijgen. Want als er een groep is die uitgebreid in het verleden kan reizen, dan zijn het de ouderen wel. Dat moet toch een functie hebben zou je denken. En misschien is het er gewoon. En gebruiken we het altijd al, ook zonder stimulerende tussenkomst van professionals. Als vast onderdeel van hoe wij ons als mensen door het leven (kunnen) worstelen. En misschien dat dat, naast het geringe bewijs van een positieve opbrengst bij professionele toepassing, verklaart dat deelnemers aan reminiscentieprogramma’s hier doorgaans vol enthousiasme aan meedoen en daar op dat moment veel plezier aan beleven. Zoals een aantal bewoners van zorgorganisatie Vughterstede, voor een deel mensen met de diagnose dementie, die eerder in hun leven een muziekinstrument bespeeld hadden. Onder de bezielende leiding van een docent muziek werd met hen een slagwerkgroep opgericht. De groep kwam wekelijks bijeen, jaren achtereen, de aanwezigheid was bijna honderd procent, het verloop nihil en er werden optredens verzorgd voor medebewoners en buitenshuis. De passie waarmee de slagwerkgroep opereerde, de ijver en het plezier dat de deelnemers zichtbaar uitstraalden en hun permanente aanwezigheid bij de lessen sprak boekdelen, en ook een uitstraling van trots op zichzelf en een gevoel van trots bij de naasten. De behoefte werd niet gevoeld om daar nog eens ‘van afstand’ naar te kijken.