144 Weergaven
8 Downloads
Lees verder
De Vlaamse residentiële ouderenzorg bevindt zich in een boeiend spanningsveld tussen historische structuren en nieuwe uitdagingen. Verzuilde netwerken en strikte regelgeving zorgen voor stabiliteit, maar remmen tegelijkertijd vernieuwing en toegang voor nieuwe spelers. Intussen vragen een vergrijzende samenleving en toenemende diversiteit om meer flexibiliteit en transparantie. Om de zorg klaar te maken voor de toekomst, is het essentieel om in te zetten op lokaal maatwerk, duidelijke regelgeving en een evenwichtige samenwerking tussen publieke en private actoren. Het welzijn van ouderen en hun mantelzorgers is daarbij de kern van het verhaal.

Grijze druk

Debatten over gezondheid en welzijn zijn vaak emotioneel beladen, want het belangt ons allemaal aan. De demografische veranderingen zetten de retoriek vandaag verder op scherp. In België wordt het aandeel van 65-plussers verwacht te stijgen van ongeveer 20% nu naar ongeveer 25-28% tegen 2050. Binnen deze groep zal het aandeel 80-plussers naar verwachting verdubbelen, een trend die overeenkomt met vergrijzingspatronen binnen de hele Europese Unie (Eurostat, 2024). Hoewel de stijging van de levensverwachting een positieve evolutie is, zien we voornamelijk doemberichten opduiken. Het is dan ook de verwachting dat deze ontwikkelingen ingrijpende gevolgen hebben, niet alleen voor individuen, maar ook voor overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Chronische en complexe zorg en welzijn is waar we vandaag mee geconfronteerd worden, maar het zorgsysteem is geënt op acute zorg. Sociale verworvenheden staan onder druk door een toename van de afhankelijkheidsgraad, het gevecht om zorgmedewerkers en de stijging van de gezondheids- en welzijnsfactuur. Het is alle hens aan dek, voor iedereen, met iedereen.

Limieten van het systeem

Over het globale gezondheidszorgsysteem is de Belg eigenlijk zeer tevreden, en dat heeft te maken met de keuzevrijheid en concurrentie tussen zorgverstrekkers met het oog op tevreden patiënten. Een minder positief beeld duikt echter op wanneer we de kwaliteit en toegankelijkheid in ogenschouw nemen (Schokkaert, 2016), alsook de recente signalen van patiëntenstops bij huisartsen en wachttijden van ruim een maand voor diagnostische testen in ziekenhuizen. Deze nuancering wordt overtuigender op het regionaal en lokaal niveau, het niveau waar het welzijnsbeleid zich situeert. Talrijke onderzoeken wijzen dan ook uit dat de toegankelijkheid van zorg, de kwaliteit van diensten en het welzijn van ouderen verschilt van gemeente tot gemeente, zelfs van buurt tot buurt (De Witte & Verté, 2015; Verté, 2017). Het zorg- en welzijnssysteem zoals het vandaag is opgevat, lijkt hier amper oog voor te hebben waardoor mensen met noden uit de boot vallen, vraag en aanbod niet voldoende gealigneerd is en ouderen als passieve ontvangers gezien worden (Verté, 2017, 2024).

Het Belgische en Vlaamse zorg- en welzijnslandschap stoot op haar limieten en staat voor grote uitdagingen, daar is consensus over. Niet alleen zijn er grenzen aan de groei, maar daarenboven blijkt de schaarsheid aan middelen voor het binnenhalen van klanten, personeel en middelen de zaken extra te bemoeilijken. In menig debat is er een polariserende ondertoon merkbaar. Niet in het minst worden publieke zorginspanningen tegenover private gezet, de verwijzing naar Amerikaanse toestanden wordt ons zelden bespaard. De hedendaagse retoriek in Vlaanderen over de commerciële initiatieven binnen de residentiële ouderenzorg is daar eveneens getuige van. Vooral het organisatieperspectief blijft victorie kraaien. Een radicale omslag in gezondheid- en welzijnsbeleid dringt zich echter meer dan ooit op. Eén waarin de mens, ook de kwetsbare, écht centraal staat en niet de organisatie of organisatievorm. Eén waarin kwaliteit domineert en waarbij verbinding voorop staat, weg van ideologie of andere belangen. Na de woorden nu ook de daden.

Hoewel het een illusie is een debat over ouderenzorg te voeren los van emotie, is een objectieve analyse van vandaag cruciaal om te bouwen aan morgen. Als we de persoon, de oudere, centraal willen zetten, als we hun welzijn als leidend willen hanteren, wat is daar dan voor nodig? In de gedachtegang die volgt, gaan we dieper in op de context van de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen en de condities die nodig zijn om het algemeen welzijn van de oudere voorop te stellen in een complexe markt met diverse spelers.

Historisch perspectief

Binnen de Belgische zorg- en welzijnssector bestaan zowel publieke, non-profit als profit organisaties naast elkaar. Dit is historisch gegroeid vanuit de noodzaak dat de overheid, met de opkomst van de Belgische verzorgingsstaat begin 20e eeuw, niet alleen kon voorzien in een adequaat zorgaanbod voor kwetsbare personen.

De ouderenzorg in België begon in de 19e eeuw met kleinschalige en charitatieve privé-initiatieven, vaak verzorgd binnen de gezinscontext of door religieuze instellingen voor armen en ouderen zonder netwerk. Na de Tweede Wereldoorlog werd de zorg door de overheid gestructureerd en gesubsidieerd, wat leidde tot de oprichting van publieke bejaardenhuizen en de basis van de moderne sociale zekerheid (Vogels, 2004). Dit betekende eveneens de opkomst van de verzuiling en verdere verankering van de charitas-beweging binnen de ouderenzorg (Huyse, 1986). In de jaren ’80 startte een regionaliseringstrend wat ervoor zorgde dat Vlaanderen eigen bevoegdheden in ouderenzorg ontwikkelde met ruimte voor zowel publieke, non-profit- als profitorganisaties (Heyrman e.a., 2019). Hoewel de publieke en non-profitactoren momenteel nog het grootste deel van de ouderenzorg verzorgen, groeide de laatste decennia het profit-initiatief in de residentiële ouderenzorg verder aan (Heyrman e.a., 2019; Schokkaert, 2016).

Deze verschuiving stelt de overheid vandaag voor de uitdaging om een balans te vinden tussen regulering en marktwerking enerzijds (Schokkaert, 2016), en het herstellen van het machtsequilibrium ten gevolge van de verzuiling anderzijds (Huyse, 1986; Vogels, 2014), opdat kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en welzijn voor ouderen gewaarborgd blijft.

Het maximaliseren van winst impliceert het maximaliseren van het welzijn

Publieke, non-profit- en profitorganisaties zijn verschillende types die verschillende voor- en nadelen hebben die afhankelijk zijn van vele factoren (Ben-Ner, 2006). Vooraleer deze factoren verder te verkennen met het oog op de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen, dienen we stil te staan bij de fundamenteel economische premisse dat “in een perfect competitieve markt, organisaties die als doel hebben winst te maximaliseren, zo veel als mogelijk tegemoet komen aan de behoeften van hun klanten”. Of, omgekeerd, als een organisatie of onderneming wenst te profiteren van klanten en niet hun welzijn voorop stelt, zouden ze in een perfect competitieve markt klanten verliezen en bankkroet gaan. Een performante en veerkrachtige ouderenzorgaanbieder stelt dus kwaliteit en welzijn centraal in de gehele werking en zal zo financieel goede resultaten bereiken. Een betoog dat geen onderscheid maakt naar organisatievorm, publiek of privaat, non-profit of profit.

Voortbouwend op het bovengenoemde economisch theorem rijst de volgende vraag: wat zorgt ervoor dat dit niet zo is? Wat maakt dat ouderenzorgaanbieders die er niet in slagen het welzijn van hun klanten voorop te stellen, actief blijven op de ouderenzorgmarkt? Om hier zicht op te krijgen, gaan we dieper in op zes factoren die invloed uitoefenen op een perfect competitieve markt, namelijk: geen marktmacht, informatiesymmetrie, rivaliteit, uitsluitbaarheid, anonimiteit, en geen externaliteiten (Ben-Ner, 2006).

Marktmacht

In een ideale ouderenzorgmarkt is het gemakkelijk om er actief op te worden, waardoor er verscheidenheid in het zorgaanbod bestaat en er keuzemogelijkheden zijn voor de individuele klant. Geen enkel initiatief, publiek, non-profit of profit, is leidend en heeft marktmacht. We leerden echter dat het Belgische en Vlaamse zorgsysteem historisch zo evolueerde dat de verzuiling binnen de zorg immer aanwezig is en zelfs sterk vervloeid is met het huidige administratieve, politieke en academische apparaat (Huyse, 1986; Vogels, 2014). Ook vandaag kunnen we spreken van een politiek concern waarin verstrengelde organisaties via netwerken en regelgeving macht consolideren en toegang krijgen tot overheidsgelden en mandaten. Dit versterkt oligopolievorming in de zorg- en welzijnssector, met een focus op behoud van gevestigde posities en bestendiging van het huidige aanbod.

De toegang en competitie in de Vlaamse ouderenzorgmarkt wordt vandaag gelimiteerd als gevolg van een sterk regelgevend kader. Het is de overheid die het aantal erkenningen (het aantal bedden) voor ouderenzorgvoorzieningen bepaalt via de programmatie ouderenzorg en strikte vereisten oplegt voor personeel en infrastructuur. Een opstartend ouderenzorginitiatief is bijgevolg ook zeer kapitaalintensief. Voor de ene meer dan voor de andere. Dit blijkt uit een studie van het Rekenhof uit 2024, die het ongelijke speelveld aantoont tussen publieke-, non-profit en profitaanbieders in de residentiële ouderenzorg. In Vlaanderen zijn de kost en de vraag dus leidend in de toegang tot de ouderenzorgmarkt. We spreken met andere woorden over een restrictieve, gereguleerde markt die niet gemakkelijk toegankelijk is en waardoor het aantal spelers op de markt voorafgaandelijk sterk aan banden wordt gelegd. De soms lagere kwaliteit en minder betrouwbare dienstverlening, de hogere prijzen en de globaal minder dynamische markt, zijn gevolgen van deze niet competitieve markt (Ben-Ner, 2006).

Ongelijke informatie

Het is belangrijk dat zowel de zorgaanbieder als de zorggebruiker vrij beschikken over dezelfde informatie over de dienstverlening. Informatie-asymmetrie komt echter vaak voor in het voordeel van de dienstverlener (Ben-Ner, 2006). Doordat de klant, de oudere of gevolmachtigde derde over minder informatie beschikt, wordt de mogelijkheid gecreëerd voor de aanbieder om, met het oog op winstmaximalisatie, misbruik te maken van deze relatieve onwetendheid. Het is in het belang van iedereen, ook van de zorgaanbieder, om de levensvatbaarheid van de markt te garanderen door deze te vrijwaren van asymmetrische informatie en om ‘foute winst’ te voorkomen. Gelet op het feit dat vertrouwen cruciaal is voor goede zorg- en dienstverlening, is het zaak dat ouderenzorgaanbieders hierin investeren, wetende dat in een niet-competitieve en stabiele markt, zoals in Vlaanderen, reputatieschade blijft kleven (Ben-Ner & Haldorssen, 2010).

Er is geen volstrekte informatiesymmetrie aanwezig binnen de Vlaamse residentiële ouderenzorg. Los van de geleverde inspanningen zien we vandaag bijvoorbeeld nog een gebrek aan objectieve informatie over de wijze waarop zorg geleverd wordt en is er te weinig transparantie over de woon- en leefomstandigheden in de residentiële setting. De oudere bevindt zich vaak in een onzekere en zwakke positie met een grote afhankelijkheid van vooreerst informatieverstrekkers en in de tweede plaats van zorgverstrekkers. Sommige private initiatieven grijpen deze kans en spelen bijvoorbeeld in op het gebrek aan informatie over beschikbare bedden en verkopen hun selectieve informatie duur. Denken we bijvoorbeeld aan websites zoals woonzorgweb, myseniors of rusthuizenplus. Doordat de overheid niet optreedt krijgen deze websites de kans om zand in de ogen te strooien van kwetsbare personen door de schijn te wekken van transparantie en toeleiding naar de juiste voorziening. Niets is minder waar.

Daarnaast kunnen ouderen en hun naasten, eenmaal verhuisd naar een woonzorgcentrum, niet exact vertellen waar ze voor betalen. De Vlaamse overheid maakt hier momenteel werk van door een transparante boekhouding uit te rollen. Echter ontbreekt het vandaag nog aan een integrale beleidsvisie en een kader met hedendaagse kwaliteitsstandaarden dat als basis dient om de transparante boekhouding aan op te hangen.

Hoewel de digitale trein ook het Vlaamse zorglandschap bereikt, verloopt dit eerder moeizaam binnen de residentiële ouderenzorg. De veelheid aan IT-systemen en de beperkte interoperabiliteit binnen en tussen de ambulante en residentiële setting werpen drempels op voor zowel zorgmedewerkers als zorgontvangers en hun omgeving. Informatiedeling is nochtans cruciaal voor veilige basiszorg, denk maar aan preventie van medicatie-incidenten. Dit is ook van belang voor trialoog tussen medewerkers, ouderen en mantelzorgers en het behouden van enige zelfregie in een levensfase die gepaard gaat met verlies. Niet te vergeten dat naast de ontwikkeling van de digitale systemen, de implementatie ervan training en begeleiding vraagt. Naast de mogelijke efficiëntiewinsten, dus ook tijd en middelen voor het transitieproces boven op de handen aan het bed en het woon- en leefgebeuren.

Rivaliteit

Een oudere die een bed inneemt in een woonzorgcentrum belet iemand anders dat te doen. Met een dergelijke rivale dienstverlening verkrijgt de zorgaanbieder een direct en duidelijk signaal over de vraag in de markt en kan zo zijn bedrijfsstrategie aanpassen. In principe zou de prijs dus stijgen als het aanbod de vraag niet kan volgen en omgekeerd. Het maakt het mogelijk om in te spelen op de verschillen in noden en voorkeuren van klanten, en de prijs hier op aan te passen (prijsdifferentiatie). Echter, in België en Vlaanderen worden de dagprijzen in de residentiële ouderenzorg gereguleerd door de overheid, waardoor prijsdifferentiatie beperkt mogelijk is. Woonzorgcentra hangen namelijk vast aan een strak kader met betrekking tot het aanpassen van de dagprijs, kortingen, en supplementen. Recent onderzoek (Vlozo, 2024) toont zelfs aan dat er geen relatie is tussen de hoogte van de dagprijs en de bezetting van een woonzorgcentra. Dit is het gevolg van het sterk beperken van de toegang tot de markt. Het loslaten van deze beperking zou leiden tot meer aanbod. Onderhevig aan de marktwerking zou de vraag verder beïnvloed worden door de kwaliteit van het aanbod. Dit impliceert echter dat er aanzienlijk meer moet worden ingezet op controle van kwaliteit.

De residentiële ouderenzorg in Vlaanderen bestaat vandaag uit een relatief uniform aanbod zonder echt rekening te houden met de verscheidenheid in vraag. Als de bewoner van een woonzorgcentrum een sterke en andere visie heeft op de ethische waarden of gehanteerde procedures, dan zal die ontevreden zijn. Dergelijke kenmerken van niet rivaliteit nemen dan ook toe met de heterogeniteit van de klantenpopulatie en dus van de marktvraag (Ben-Ner, 2006). Gelet op de groeiende complexiteit van de zorg- en welzijnsvragen en de grote verschillen in generationele en individuele voorkeuren, is het zaak om de ouderenzorg hieraan aan te passen en differentiatie in het aanbod mogelijk te maken. Het spenderen van de oude dag zoals men zelf dat wil, moet dan ook mogelijk worden voor iedereen.

Uitsluitbaarheid

Controle hebben over de toegang tot de aangeboden diensten is essentieel voor een organisatie of onderneming om de kosten te kunnen dekken. Omgekeerd is het probleem van niet-uitsluitbaarheid dat het leidt tot suboptimale dienstverlening (Ben-Ner, 2006). De situatie in de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen vertoont vooral elementen van uitsluitbaarheid waarbij de dienstverlening niet toegankelijk is voor iedere burger, bijvoorbeeld door intake-procedures en inschalings-mechanismen zoals de Katz- of Belrai-schaal. Anderzijds subsidieert de overheid de residentiële ouderenzorg in grote mate, wat dan weer een element is van niet-uitsluitbaarheid. Deze mix voedt de huidige discussie in Vlaanderen over conflicterende belangen waarbij de vrees bestaat dat ondernemingen de publieke middelen aanwenden voor winstdoeleinden en niet ter verbetering van hun dienstverlening. Dit is een aangekondigd gevolg van het feit dat een uitsluitende markt niet-uitsluitend wordt gemaakt via tussenkomst van de overheid. Niettemin, in dit licht wordt momenteel Vlaamse regelgeving voorbereid voor een verbod op winst op het gesubsidieerde deel van de zorg. Het werken naar een transparante boekhouding en de eerder geschetste voorwaarden hiervoor, kaderen hier ook binnen.

Anonimiteit

Een dienst wordt pas concurrerend verhandeld als verschillende eenheden als gelijkwaardig worden beschouwd en dezelfde prijs hebben, ongeacht de socioculturele identiteit van de transactiepartners. Daarnaast: hoe belangrijker persoonlijke relaties zijn, hoe meer afstand met de concurrentie (Ben-Ner, 2006). Persoonsgericht en relationeel werken loont, dat beperkt zich niet tot de zorgcontext, maar het is er wel des te belangrijker. Ouderenzorgaanbieders hebben er echter allen baat bij sociale relaties los te koppelen van de aangeboden zorg- en dienstverlening, willen ze geen vertrouwensverlies ervaren omdat men anders denkt dat dit manipulatie is in functie van financieel gewin (Gui, 2000). Continuïteit van de zorgverstrekking in zorg, wonen en leven is niettemin van tel voor zowel het welzijn van de oudere, als in het licht van kostenefficiëntie voor de zorgverstrekker. De nood aan het versterken van sociale cohesie binnen een woon- en leefgemeenschap zoals een ouderenzorgvoorziening en met de omgeving errond is niet te miskennen. Dit speelt in de kaart van een bredere visie op ouderenzorg, met name het creëren van een zorgketen ingebed in de lokaliteit, waarbij klantenbinding in zorg en welzijn start in de vroegere levensfases, vooraleer er sprake is van complexe zorgnoden, en waar structurele samenwerking bestaat tussen ambulante en residentiële zorgverstrekkers, alsook tussen formele en informele zorg- en ondersteuning. Dus ook ontschotting.

Het principe van anonimiteit lijkt op eerste zicht gevrijwaard in België. Echter kan men opmerken dat er vanuit de lokale overheid soms niet-consequente tussenkomsten plaatsvinden in de woonzorgfactuur. Sommige lokale overheden stellen daarnaast, vanuit bijvoorbeeld hun sociale beleidsrol, extra middelen ter beschikking voor ouderenzorgvoorzieningen in eigen beheer, wat andere initiatieven op de markt benadeelt. Er is in dat opzicht nood aan een gelijke behandeling van alle zorgvoorzieningen en hun gebruikers door de overheid.

Geen externaliteiten

In de Vlaamse zorgsector wordt meer en meer nagedacht over de wijze waarop men zorg- en dienstverlening organiseert en hun impact op de bredere samenleving. Zo groeit het duurzaamheidsdebat ook hier, waarbij inspanningen rond bijvoorbeeld luchtvervuiling en hernieuwbare energie richting het voorplan verschuift. Groeipotentieel is er zonder twijfel, bijvoorbeeld met betrekking tot antibioticaresistentie en het gebruik van psychofarmaca in ouderenzorgvoorzieningen.

Als deel van de samenleving dragen ook afzonderlijke organisaties en ondernemingen verantwoordelijkheid om een goede context te scheppen voor hun medewerkers, cliënten of actoren in de buurt, alsook zicht te hebben op hun leveranciers en andere stakeholders binnen de volledige waardeketen. De sociale- en governance dimensie van het duurzaamheidsverhaal verdient binnen de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen alvast een prominentere plaats willen we het welzijn van mens en samenleving voorop stellen.

Bespreking

Het verschil tussen publieke en private organisaties is al lang onderwerp van onderzoek (Simon e.a., 1956), hoewel elke organisatie in meer of mindere mate als publiek kan beschouwd worden (Bozeman, 1987). Ouderenzorg in Vlaanderen is van oudsher vooral een private aangelegenheid omwille van de charitatieve oorsprong. Ondanks de opkomst van de verzorgingsstaat en het ontstaan van publieke voorzieningen, behelzen non-profit en profit een groot deel van de residentiële ouderenzorgmarkt. Dit uitbestedingsmodel lijkt voor velen aantrekkelijk (Arrow, 1986), echter merken we dat ook in Vlaanderen de marktmechanismen niet effectief functioneren (figuur 1). Overheidssteun blijft bijgevolg noodzakelijk om een toegankelijke en kwaliteitsvolle residentiële ouderenzorg te garanderen voor iedereen.

Figuur 1. Schending van voorwaarden voor perfecte concurrentie binnen de ouderenzorg in Vlaanderen

De analyse van de zes voorwaarden toont aan dat er in Vlaanderen geen perfecte concurrentie is en de corrigerende functie van de marktwerking verstoord is. Dit is in grote mate te danken aan de afwezigheid van een goede informatiedeling en gebrekkige samenwerking tussen de verschillende formele en informele actoren binnen het systeem (versnippering), en de aanwezigheid van een grote marktkracht (verzuiling) die leidt tot ongelijke toegang tot de markt en een ongelijk speelveld. Dit leidt tot twee kernaanbevelingen:

Aanbeveling 1: Ontwikkel een state-of-the-art kwaliteitsbeleid en operationeel kader, en faciliteer objectieve en laagdrempelige informatiedeling.

Hoewel er vandaag geen sluitend bewijs bestaat over welke organisatievorm, publiek of privaat, beter is dan de andere in de residentiële ouderenzorg (Amirkhanyan e.a., 2018; Bach-Mortensen & Montgomery, 2019; Barron & West, 2017; Stolt e.a., 2011), leidt een winstoogmerk niet altijd tot de gewenste resultaten (Allan e.a., 2022). Dat ligt onder meer aan het feit dat de overheid vandaag onvoldoende zicht heeft op de resultaten, en aan het gebrek aan betrouwbare meetinstrumenten en vergelijkbare gegevens over kwaliteit (Burton e.a., 2022). De uitdaging bestaat er dus uit om integrale kwaliteit hoog op de agenda te krijgen van elke ouderenzorgvoorziening door als Vlaamse overheid een duidelijk, hedendaags kader aan te reiken en overzicht te houden.

Tal van onderzoeken wijzen op het positieve effect van transparantie en openbaar toegankelijke informatie over de kwaliteit (Yang e.a., 2022). Bestraffende maatregelen van ouderenzorgvoorzieningen met lage kwaliteit leiden daarentegen tot een afname van het aanbod of een verslechtering van de zorgkwaliteit (Lin, 2015). Er dringt zich een wijziging op van focus op controle op de input en de toegang van de residentiële ouderenzorgmarkt zoals we die vandaag kennen, naar controle op de output, de kwaliteit en het groeiproces. De inslag naar certificering (bijvoorbeeld ISQUA, Qualicor, Menso) kan hier een mogelijk alternatief bieden en complementair zijn aan de rol van de overheid.

Verbeteren van kwaliteit in de residentiële ouderenzorg is niettemin een complexe en uitdagende onderneming (Lin, 2015). Want als we het hebben over kwaliteit dan hebben we het ook over kwaliteit van leven van ouderen. Een multidimensionaal, per definitie subjectief, concept dat loopt door alle levensdomeinen heen en gaat dus niet enkel over zorg of huisvesting, maar ook over participatie en sociale contacten, vrijetijdsbesteding en zingeving (De Witte & Verté, 2015; Vanleerberghe e.a., 2017). Gelet op de heterogeniteit van de ouderenpopulatie en de complexiteit van de zorgvragen, is het niet evident om dit praktisch te vertalen naar een rigide residentiële context met weinig bewegingsruimte. Voorzichtigheid is hier aanbevolen.

Aanbeveling 2: Ontwikkel een duurzaam regelgevend kader voor een inclusieve wijkbenadering op zorg en welzijn waarbij samenwerking en ontschotting gestimuleerd worden.

Er is nood aan een vernieuwend zorgsysteem waarbij ruimte voor differentiatie van het aanbod aanwezig is opdat het welzijn van de mens, zowel de oudere, de mantelzorger, als de medewerker, centraal komt te staan. Een boutade dus voor een persoonsgerichte en integrale zorgomgeving die vertrekt vanuit de noden en behoeften van alle stakeholders. Hoewel men binnen de (ouderen)zorgsector en het beleid hier al decennia voorstander van is, blijven fundamentele hervormingen uit. Een shift naar integrale zorg start vanuit de effectieve noden in de lokaliteit. Het veronderstelt systemische samenwerking tussen de verschillende zorg- en welzijnsactoren en sterke verbinding met het gehele informele netwerk (Verté, 2017). Een zorgzame samenleving en warme zorg vraagt een engagement van alle betrokkenen, van kleine publieke initiatieven tot grote ondernemingen, van postbode tot buurtbewoner. Om een gepast antwoord te bieden op de grote lokale verschillen in zorg- en ondersteuningsnoden en zorg en welzijn voor iedereen te garanderen, is een wijkgerichte aanpak noodzakelijk. Naast het efficiëntie- en gelijkheidsperspectief, is de wijk het niveau van verbinding en veerkracht bij uitstek. Het is een kleinschalig, beheersbaar ecosysteem waar alle lokale capaciteit tot zijn recht kan komen en waar ook ouderenzorgvoorzieningen, met al hun potentieel, een meerwaarde voor anderen in de buurt kunnen zijn (Steurs e.a., 2023, 2024; Verté, 2017, 2024).

Conclusie

Gezien de toename en complexiteit van de vraag om hulp en zorg, zijn we genoodzaakt om de bestaande initiatieven maximaal te benutten. De residentiële ouderenzorg in Vlaanderen is historisch zo gegroeid dat er diverse spelers op de markt zijn, wat mogelijkheden biedt om in de toekomst het welzijn van ouderen prominenter te plaatsen. Want het goed managen van alle stakeholderbelangen is ook in het belang van investeerders. Binnen deze sterk gereguleerde markt is het echter zaak dat de overheid het overzicht houdt en ingrijpt waar de marktwerking niet afdoende is om de toegankelijkheid en kwaliteit te vrijwaren. Het regelgevend kader dient herdacht te worden om een aanbod te ontwikkelen, aangepast aan de heterogeniteit van de behoeften van de gehele populatie, van zowel de meer als minder kwetsbaren. De oplossing zien we in een integraal zorgsysteem op wijkniveau, gekenmerkt door verregaande samenwerking over de grenzen van sectoren en organisatievormen heen, met aandacht voor de kracht en macht van elke stakeholder. Weg van machtsconcentraten, weg van de status quo. Voor iedereen, met iedereen.

Een uitgebreide literatuurlijst is op te vragen via johan.staes@vlozo.be