2606 Weergaven
13 Downloads
Lees verder
In de herfst van 2018 maakten zeven mensen met dementie samen met hun mantelzorgers voor het eerst kennis met objecthandling. In het kader van een wetenschappelijke studie kwamen ze gedurende zes opeenvolgende weken één uur per week samen in het erfgoedmuseum Huis van Alijn in Gent (België). Het effect van deze bijeenkomsten wordt hier in kaart gebracht.

Objecthandling, een kennismaking

De term objecthandling komt recent overgewaaid uit het Verenigd Koninkrijk (VK). Daar raken door de overheid gesubsidieerde musea er steeds meer van overtuigd dat ze er zijn voor iedereen in de samenleving, niet enkel voor de happy few. Objecthandling is een methodiek die ontstaat uit de zoektocht van musea naar mogelijkheden om een zo divers mogelijk publiek aan te trekken met specifieke aandacht voor de maatschappelijk meest kwetsbaren. Bij objecthandling geven speciaal opgeleide museummedewerkers aan deelnemers een specifiek uitgekozen museumobject in handen. Deze museumstukken zijn zorgvuldig geselecteerd op hun inspirerende en prikkelende eigenschappen (De Nil, 2017). De deelnemers delen interactief hun emoties en gedachten in de groep, de museummedewerker begeleidt het proces. De museumbegeleiders stellen de door hen geselecteerde objecten één voor één voor aan de groep met de vraag naar een eerste reactie. Gedurende elke sessie behandelt de groep drie tot vier voorwerpen na elkaar. Begeleiders stellen open vragen die helpen om het object verder te ontdekken en nodigen de deelnemers uit om een eigen inbreng te doen.  

Objecthandling werd voor het eerst in het VK met succes toegepast bij herstellende ziekenhuispatiënten. Opgeleide museummedewerkers gingen met een koffer vol fascinerende museumobjecten bij individuele patiënten in het ziekenhuis op bezoek en legden de stukken in handen van de zieke. De persoonlijke aandacht die afleidt van de ziekenhuiscontext, het geprikkeld worden door het object en bij het mogen vasthouden van een uniek museumstuk doordrongen zijn van het privilege, bleken een gunstig effect te hebben op het herstel (Chatterjee, e.a., 2009; Thomson e.a., 2011; Thomson e.a., 2012). Objecthandling stimuleert het gelijktijdig gebruik van verschillende zintuigen en zorgt er voor dat het nieuwe leren vlotter verloopt (Paddon, e.a., 2013). Bij ouderen neemt het belang van de tastzin vooral toe als zicht en gehoor afnemen (Chatterjee, 2008). In deze context wordt werken met objecthandling bij ouderen met dementie gezien als een manier om een zinvolle activiteit aan te bieden aan de persoon met dementie (Morse & Chatterjee, 2017).

Objecthandling, een experiment in Vlaanderen

Bart De Nil, medewerker van FARO Vlaams Steunpunt voor cultureel erfgoed, was ervan overtuigd dat objecthandling ook een heilzame werking kon hebben op personen met dementie (PmD) en hun mantelzorgers (MZ). Hij legde diepgaande contacten met gelijkgestemden in het VK om dit idee verder uit te werken: de professoren Nuala Morse, Helen Chatterjee en Linda Thomson van het University College Londen (UCL). Hij vond het erfgoedmuseum Huis Van Alijn in Gent (België) bereid om een uniek pilooproject objecthandling met erfgoedobjecten op te zetten voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. Aan het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen werd gevraagd om de deelnemers te rekruteren en aan professor Ellen Gorus van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) om dit project wetenschappelijk te ondersteunen. Doel van het project was om het effect van objecthandling met erfgoedobjecten bij thuiswonende personen met dementie en hun mantelzorgers te meten. Omdat ik al jaren professioneel aan het werk ben met mensen met dementie en hun mantelzorgers, leek mij dit een uitdagend onderwerp voor mijn masterproef.

Voor het project kwam een gerandomiseerd samengestelde groep van zeven duo’s (n=14) met telkens één persoon met dementie en diens mantelzorger gedurende zes wekelijkse sessies samen in het museum. In deze mixed methods studie werden vier meetinstrumenten gebruikt: drie die de kwantitatieve data verzamelden en interviews als vierde die kwalitatieve data genereerden (zie kader).

Twee museummedewerkers volgden bij FARO een gespecialiseerde cursus cultureel erfgoed, gezondheid en welzijn met als methodiek objecthandling om de groep met kennis van zaken te kunnen begeleiden. Geen enkel duo is uit de studie gestapt. Twee duo’s hebben alle sessies bijgewoond en de vijf andere hebben om gezondheidsredenen of andere activiteiten één tot drie sessies gemist.  

Hoewel gedacht werd aan een grote groep van deelnemers, bleek voor de museumbegeleiders een groep van veertien al een te grote groep omwille van praktische en organisatorische redenen. De realiteit zorgde voor evenwicht, want de groep was door allerlei omstandigheden nooit voltallig aanwezig.

De gebruikte meetinstrumenten

Voor deze studie werden vier verschillende meetinstrumenten gebruikt. Metingen gebeurden net vóór, tijdens en direct na de groepsbijeenkomsten, met een nameting negen weken later.

1. QoL-AD: De Quality of Life scale in Alzheimer’s disease (Logsdon e.a., 2002) is een vragenlijst met 13 items ontworpen voor de PmD. Elk item wordt ingeschat met een vier-puntenschaal. Punten worden samengeteld; een hoog totaal wijst op een hoge levenskwaliteit.

2. The Wellbeing Umbrellas (Thomson & Chatterjee, 2014), of welzijnsparaplu, is een kleurrijke achthoekige kaart met twee zijden die lijkt op een opengeklapte paraplu in bovenaanzicht. De ene zijde van de kaart bevraagt zes positieve emoties, gelukkig, opgewekt, enthousiast, alert, vol inspiratie en energiek; de andere zijde zes negatieve emoties, bedroefd, boos, gespannen, angstig, ongelukkig en van streek. Per emotie wordt op een visueel analoge schaal een score ingevuld van 1 (zo voel ik me niet) tot 5 (zo voel ik me extreem).

3. The Museum Engagement Observation Tool (Morse & Chatterjee, 2017) werd in oorsprong ontwikkeld ter ondersteuning van observaties van videobeelden bij objecthandling in ziekenhuissettings om emoties genuanceerder te kunnen bestuderen. Tijdens het onderzoek werd dit instrument echter ‘in het moment’ gebruikt gedurende de groepssessies zelf. Bij elke observatie werd genoteerd of de deelnemer aangesproken wordt door de museumbegeleider, of het object in handen gehouden wordt, of er interactie is met de groep en met welke ingesteldheid er deelgenomen wordt. Het geheel focust op vijf aspecten: aandacht, zich goed voelen, sociale interactie, betrokkenheid en agitatie.

4. Kwalitatieve interviews bestonden uit drie gestructureerde interviews bij elk duo. De eerste twee peilden naar de onderlinge band, de motivatie, de verwachtingen en de deelname aan andere activiteiten. In het laatste interview werd onder meer gepeild naar de mogelijke invloed van de bijeenkomsten op de onderlinge band tussen PmD en de MZ. Elk interview duurde 15 tot 20 minuten waarbij de PmD zo veel mogelijk aan het woord kwam. De MZ werd uitgenodigd om aan te vullen of te verduidelijken en indien verschillend een eigen mening te verwoorden.

Het verloop van de sessies

Deelnemers namen zelf de leiding over hun eigen unieke ontdekkingstocht, ze deelden de tijdens de groepssessies losgekomen gevoelens, gedachten en emoties met elkaar. De museumbegeleiders faciliteerden dit proces van ‘nieuw leren’ door open vragen te stellen waardoor de deelnemer het gevoel kreeg bij te dragen aan het geven van betekenis aan de objecten. Een museumobject werd aangereikt, vastgepakt, gedraaid, gekeerd en een eerste impressie werd gedeeld. Iemand zei dat het wel een kerstbal leek en anderen beaamden dit. De museummedewerker gaf enkele hints. Met een zekere plechtigheid ging het voorwerp van hand tot hand de kring rond. Iemand vertelde een anekdote over een spiegel, een herinnering uit de kinder- of jeugdjaren, een vrouw met dementie legde een link met haar vroegere job. Dit werkte inspirerend voor een andere deelnemer die dacht aan een spiegel om de duivel te weren. Er kwamen nog meer hints en zo kwam de groep samen dichter bij de betekenis van het voorwerp. Uiteindelijk bleek het een antieke heksenbal te zijn, de spiegelende bol zou heksen weren. De voorwerpen werden zo gekozen dat ze fascineerden en prikkelden, ze hadden allemaal een triggerend effect op de nieuwsgierigheid. Het duurde meestal niet langer dan een kwartier vooraleer de groep was uitverteld. Zo werd het kortetermijngeheugen van personen met dementie niet te zwaar op de proef gesteld en bleef de betrokkenheid groot. Het voorwerp ter hand kunnen nemen en alle zintuigen aan het werk zetten, zorgde voor aandacht in het hier en nu.  Het bereiken van de juiste oplossing was ondergeschikt aan het zinvol bezig zijn met iets nieuws. Dit ‘nieuwe leren’ vormt een belangrijk verschil met de klassieke techniek van reminiscentie waarbij eerder gewerkt wordt met het reeds gekende. 

Uniek pilootproject met opvallende effecten

Uit analyse van de kwantitatieve data op groepsniveau bij het begin en einde van het programma bleek dat bij de persoon met dementie positieve gevoelens toenamen, zoals alertheid, geïnspireerd zijn, zich energiek, opgewekt en enthousiast voelen. Negatieve gevoelens zoals angst namen af en aandacht en engagement verbeterden. Op het vlak van levenskwaliteit verbeterde de stemming en negen weken later was er ook een verbetering vast te stellen bij gevoelens over familiebanden. Om resultaten te tonen ‘in het moment’ werd gemeten tijdens de sessies zelf en bij het begin en einde van elke sessie. Op groepsniveau voelde de persoon met dementie zich tijdens de sessies meer alert, opgewekt en geïnspireerd en minder van streek en gespannen. De mantelzorgers gaven bij posttest en nameting een positief relationeel effect te hebben ervaren. Vermoedelijk kunnen meer significante resultaten worden geleverd wanneer gelijkaardige studies met meer deelnemers en onderzoekers worden opgezet.  

Aanbevelingen voor de praktijk

In Vlaanderen woont naar schatting 70% van de mensen met dementie thuis, de anderen wonen in een woonzorgcentrum. In residentiële woonvormen is het belang van zinvolle dagbesteding ondertussen goed doorgedrongen, maar dat kan niet gezegd worden van de thuiszorg. Een oudere met dementie krijgt in een woonzorgcentrum de kans om bijvoorbeeld deel te nemen aan groepsactiviteiten, zoals samen vertellen over vroegere gebeurtenissen, zingen in een zangkoor, een geliefd muziekinstrument bespelen of meehelpen in de moestuin. Voor de thuiswonende oudere is er geen vergelijkbaar aanbod, terwijl uit de resultaten van deze studie blijkt dat ook de thuiswonende persoon met dementie en diens mantelzorger gebaat zijn bij een aanbod van zinvolle activiteiten. Vooral initiatieven die gericht zijn op emotionele coping en psychosociale ondersteuning van mantelzorgers (MZ), in combinatie met positieve impact op het emotioneel welzijn van zowel de MZ als de PmD, versterken de draagkracht om thuiszorg vol te houden (Greenblad, 2012; Prince e.a., 2015; Farina e.a., 2017; Frankish & Horton, 2017). De nood aan en vraag naar kennis om op een werkbare manier om te gaan met mensen met dementie die thuis wonen dringt zich op.

Voor musea is de wereld van de gezondheidszorg nogal te vaak onbekend terrein en ook omgekeerd kent de gezondheidszorg onvoldoende de wereld van de musea. Deze studie kan een aanzet zijn tot toenadering. Voor hulpverleners kan het bevrijdend aanvoelen om tegemoet te komen aan de niet-medische noden van de persoon met dementie. Voor museummedewerkers die wel willen maar niet goed weten hoe ze hun aanbod op de meest gepaste manier kunnen openstellen voor personen met dementie, is er hoop dat deze studie kan inspireren.

Literatuurlijst