Langer doorwerken
In de periode 2006-2016 is de gemiddelde leeftijd waarop men de arbeidsmarkt verlaat met 3,5 jaar gestegen. Vóór die tijd lag de gemiddelde uittreedleeftijd jarenlang rond de 61 jaar. De stijging van de uittreedleeftijd is hoofdzakelijk het gevolg van beleidswijzigingen, zoals de afschaffing van de VUT, de strengere regels rondom arbeidsongeschiktheidsregelingen en de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd. Werkenden die lichamelijke of mentale beperkingen ervaren, zijn over het algemeen minder productief en hebben een grotere kans te verzuimen en uit te treden via een arbeidsongeschiktheidsregeling (Leijten e.a., 2014; Van Rijn e.a., 2014). Voor de werkenden zelf en voor werkgevers is het daarom van groot belang dat de werkenden in goede gezondheid de pensioenleeftijd halen. Echter, vanwege de strengere regelgeving rondom vervroegd uittreden is het te verwachten dat het aantal jaren dat men met gezondheidsbeperkingen doorwerkt is toegenomen.
Toename werkjaren in ongezondheid
In ons onderzoek naar de werkduurverwachting met beperkingen werden drie opeenvolgende cohorten met 55- tot 65-jarige werkenden uit 1993, 2003 en 2013 bestudeerd met ieder één nameting na drie jaar (Van der Noordt e.a., 2019). Met het oog op de beleidsveranderingen die plaatsvonden sinds 2006, bespreken we alleen de verschillen tussen het tweede en derde cohort. Allereerst nam het aandeel personen met beperkingen toe onder 55-plussers, van 19% in 2003 naar 23% in 2013. Ten tweede nam het gemiddeld aantal jaren waarin men werkt toe.
Figuur 1. Werkduurverwachting zonder beperkingen (grijze gedeelte) en met beperkingen (zwarte gedeelte) voor werkenden in het algemeen.
In figuur 1 is deze zogenaamde werkduurverwachting voor mensen in de leeftijd van 55 jaar en ouder gepresenteerd in jaren zonder beperkingen, jaren met beperkingen en in totaal. In 2003-2006 werkten personen van 55 jaar oud in totaal nog gemiddeld 5,9 jaar, waarvan 1,3 jaar met beperkingen. In 2013-2016 werkten personen van 55 jaar oud nog gemiddeld 7,1 jaar, waarvan 1,9 jaar met beperkingen. Dit komt overeen met een totale toename van de werkduurverwachting met beperkingen van zeven maanden over een periode van tien jaar. De totale tijd waarop mensen langer werken wordt dus voor de helft doorgebracht met beperkingen. Richten we ons op personen van 55 jaar die in 2003-2006 al beperkingen hadden, dan zien we dat zij gemiddeld nog 3,3 jaar met deze beperkingen werkten, terwijl hun leeftijdsgenoten in 2013-2016 gemiddeld nog 4,3 jaar met deze beperkingen werkten; een toename van één jaar (zie figuur 2).
Figuur 2. Werkduurverwachting zonder beperkingen (grijze gedeelte) en met beperkingen (zwarte gedeelte) voor werkenden die al beperkingen hebben.
Verschillen naar sekse en opleiding
We zijn nagegaan of er een verschil was in de werkduurverwachting tussen mannen en vrouwen en tussen laag- en hoogopgeleiden. Er bleken geen verschillen te zijn tussen mannen en vrouwen. Hoogopgeleiden bleken wel langer door te werken dan laagopgeleiden. Het waren echter juist de laagopgeleiden die langer doorwerkten met beperkingen. Deze verschillen in de werkduurverwachting met beperkingen waren alleen niet statistisch significant. Hierbij kan een beperkende factor zijn dat onze steekproef relatief weinig werkenden omvat.
Een goede of slechte ontwikkeling?
Enerzijds lijkt de toename van de werkduurverwachting met beperkingen een goede ontwikkeling. Men kan denken dat de werkenden ondanks hun beperkingen nog goed in staat zijn om te blijven werken en dat de werkgever hen hierin ondersteunt. Anderzijds kan deze toename aangeven dat de huidige uittreedroutes niet meer volstaan, waardoor oudere werkenden met beperkingen doorwerken terwijl zij niet meer goed mee kunnen. Dat het mogelijk juist de laagopgeleiden zijn die langer doorwerken met beperkingen versterkt dit idee. Laagopgeleiden hebben vaker een lichamelijk zwaar beroep waarbij beperkingen de werkzaamheden juist bemoeilijken, terwijl zij minder financiële mogelijkheden hebben om vervroegd uit te treden. Een recente studie onderschrijft het belang van voldoende financiële middelen, door te laten zien dat gezondheid sinds kort helemaal geen effect meer heeft op de uittreedleeftijd; enkel vermogende mensen en mensen met zware beroepen treden eerder uit (Van Dalen & Henkens, 2018). Op basis van ons empirische onderzoek kan echter niet worden vastgesteld of de toename van de werkduurverwachting met beperkingen juist een goede of slechte ontwikkeling is.
Monitoring van belang
Nader onderzoek naar mogelijke verschillen in de omstandigheden waarin laag- en hoogopgeleiden doorwerken met beperkingen is nodig om de resultaten beter te duiden. Ook is het van belang de werkduurverwachting met beperkingen, en de verschillen tussen laag- en hoogopgeleiden, of tussen personen met een zwaar en minder zwaar beroep, te monitoren. Sinds 2016, het meest recente jaar waarvan we data gebruikt hebben, is de gemiddelde uittreedleeftijd weer verder gestegen en een verdere stijging wordt verwacht. Hiermee stijgt de werkduurverwachting met beperkingen mogelijk ook verder.
Het actuele maatschappelijk debat
Momenteel is er veel discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd. Veel mensen zijn bang dat zij de AOW-leeftijd niet op een waardige manier bereiken. De vakbonden maken zich hierbij vooral zorgen om mensen met zware beroepen. Ons onderzoek laat zien dat beperkingen steeds vaker voorkomen bij 55-plussers, dat men langer doorwerkt met beperkingen, en dat mogelijk laagopgeleiden het langst doorwerken met beperkingen. De zorgen van de vakbonden zijn dan ook terecht. Een aanpassing van de huidige regelgeving rondom het pensioen, zoals flexibilisering van de AOW of een lagere AOW-leeftijd voor personen met zware beroepen, lijkt daarom wenselijk. Zolang er nog geen nieuw pensioenakkoord ligt, is te verwachten dat de huidige 55-plussers langer doorwerken met beperkingen dan voorgaande cohorten. Het is daarom nog belangrijker werknemers gezond te houden en om werkenden met gezondheidsproblemen goed te ondersteunen, zodat een ieder op een waardige manier de AOW-leeftijd bereikt.