De groep laaggeletterde ouderen
Het internationale PIAAC onderzoek (Programme for the International Assessment of Adult Competencies) laat zien dat de groep laaggeletterden zeer divers is. Figuur 1 laat zien dat de grootste groep laaggeletterden zich binnen taalniveau 1 en 2 bevindt (tussen de groene en blauwe lijn). Deze groep heeft een tekort aan basisvaardigheden, maar nog voldoende potentie om zich verder te ontwikkelen en uiteindelijk wel voldoende basisvaardigheden te krijgen. De omvang van deze groep laaggeletterden is circa 10% van de Nederlandse beroepsbevolking.
Deze grote groep laaggeletterden heeft verschillende kenmerken die opvallend zijn. Er is geen significant verschil tussen mannen en vrouwen, beide aantallen zijn vrijwel even groot (Buisman et al., 2013). Wel zijn er verschillende leeftijdsgroepen die laaggeletterd zijn. Zowel 25 tot 34-jarigen als 35 tot 44-jarigen als 45 tot 54-jarigen en 55-65-jarigen kunnen laaggeletterd zijn. Ook onder jongvolwassenen zijn er dus laaggeletterden. Wel valt op dat er onder ouderen significant meer laaggeletterden zijn dan onder jongeren, en met name dat het aantal laaggeletterden toeneemt met de leeftijd (14% onder 45-54 jarigen tot 21% onder 55-plussers). Daarnaast geven Buisman et al. (2013) aan dat 22% van de groep die niet binnen de beroepsbevolking valt (naast arbeidsongeschikten ook gepensioneerden) laaggeletterd is. Samenvattend kunnen we constateren dat er dus een grote groep ouderen is die problemen ondervindt met lezen en/of schrijven.
Behoeften van ouderen op het gebied van geletterdheid
Onderzoek onder meer dan 150 ouderen, woonachtig in woonzorgcentra (waarvan het merendeel vrouw, in Nederland geboren en tussen de 71 en 90 jaar oud is), toont aan dat ouderen wel degelijk de behoefte hebben iets aan hun mate van geletterdheid te doen. Allereerst bleek dat ouderen dagelijks veelvuldig bezig zijn met taal. Zo leest 54% van de ouderen dagelijks, leest 47% de krant, kijken ze gemiddeld 3 uur per dag tv en raadpleegt 44% de gemeentelijke informatiegids (De Greef et al., 2018a). Ouderen geven daarnaast aan dat zij meer met taal zouden willen werken, onder andere voor hun plezier (31%), om dingen over gezondheid te kunnen begrijpen (24%), bij te blijven met de ontwikkelingen in de samenleving (22%) of contact te houden met kennissen en vrienden (20%).
Echter blijkt ook dat bijna de helft van de ondervraagde ouderen (45.3%) problemen ondervindt bij dagelijkse activiteiten die met taal te maken hebben. Hierdoor kunnen zij essentiële informatie missen of dingen niet doen die ze wel graag zouden willen doen (De Greef et al., 2018a). Uit het onderzoek blijkt dat de groep ouderen die het risico loopt laaggeletterd te zijn, vaker hulpbehoevend is, gezondheidsproblemen heeft, problemen heeft met het invullen van formulieren en afhankelijk is van anderen. Daarnaast leest deze groep ouderen ook minder vaak en hebben ze minder contact met anderen.
De mate van laaggeletterdheid kan dus een beïnvloedende factor van dagelijkse problemen onder ouderen zijn en wellicht ervoor zorgen dat ouderen minder goed functioneren in het dagelijks leven.
Praktijkgerichte taaltrajecten voor ouderen
Het project ‘Zilveren Taalcompetenties’ is een mooi voorbeeld van hoe men op een constructieve manier de ontwikkeling van taalvaardigheden onder ouderen kan stimuleren. Een taalaanbieder is in samenwerking met twee woonzorgcentra leertrajecten voor ouderen gestart, waarbij ze op een praktijkgerichte wijze zich de taal eigen maakten. Bijvoorbeeld middels het regelen van hun eigen zorg en het leren lezen en invullen van de bijbehorende formulieren of het leren gebruiken van de IPad om contact te krijgen met de kinderen in het buitenland. Steeds zat er een belangrijke taalcomponent bij de leeractiviteiten. De helft van de deelnemers gaf aan vaker te lezen, twee derde gaf aan de taal in het dagelijks leven beter te kunnen toepassen en meer zelfvertrouwen te hebben gekregen (De Greef et al., 2018b). Daarnaast werd men ook actiever buitenshuis. Zo ervaarde de helft van de deelnemers minder vaak eenzaam te zijn, meer mensen te ontmoeten en vaker activiteiten buitenshuis te ondernemen (De Greef 2018b). Praktijkgerichte leertrajecten over basisvaardigheden voor ouderen onder begeleiding van een professionele docent blijken in dit geval dus hun vruchten af te werpen. Vraag is echter wat er nu belangrijk is in zo’n leeromgeving? Wanneer werkt het nu echt?
Een constructieve leeromgeving
Als men als oudere een leertraject aangaat, staan de eigen behoeften en interesses centraal. De oudere moet daarbij wel begeleid worden door een docent in combinatie met een vrijwilliger (indien mogelijk) en het geleerde kunnen toepassen in de eigen omgeving. Daarnaast lijkt het zinvol om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen door samen een activiteit op te pakken of nieuwe materialen te gebruiken. In feite staan tijdens het leerproces dus drie pijlers van het leren in de leeromgeving zelf centraal:
- Begeleiding: Docent & vrijwilliger en naaste omgeving.
- Deelnemer.
- Leeractiviteiten en -materialen.
Tijdens het leerproces staan er volgens De Greef (2018) drie fasen centraal staan, waarin de mate van belangrijkheid elkaar afwisselen.
- Fase 1: Verkenning: Gemotiveerde vernieuwing
In deze fase moet de deelnemer worden gemotiveerd om iets nieuws te doen of te leren, tenzij hij of zij nog niet gemotiveerd is om überhaupt aan de slag te gaan. De docent (eventueel met een vrijwilliger) moet er dan voor zorgen dat de oudere op zijn of haar gemak wordt gesteld. Ook moet de omgeving betrokken worden bij de start, zodat ook zij de deelnemer kunnen ondersteunen. De begeleiding is dus de belangrijkste factor. In de setting van een zorginstelling kunnen medebewoners daar ook een belangrijke rol in vervullen.
- Fase 2: Verdieping: Praktijkonderneming
In deze tweede fase maakt de deelnemer kennis met nieuwe vaardigheden, kennis en aspecten die zijn of haar houding kunnen veranderen. Hiermee gaat de oudere in de praktijk aan de slag. De leeractiviteiten en -materialen staan nu dus meer centraal.
- Fase 3: Verankering: Eigen gewoonten
In de derde fase staat de begeleiding wederom meer centraal. De docent begeleidt de deelnemer in het toepassen van het geleerde in de praktijk en zorgt ervoor dat de deelnemer dit uiteindelijk zelfstandig kan gaan doen. Hierbij is het belangrijk dat de deelnemer open staat voor een nieuwe wijze van handelen en dat dat goed ontvangen wordt door de omgeving. Dus ook de omgeving moet daarbij betrokken worden.Tijdens dit leerproces is de deelnemer eigenlijk continu de constante factor, waar de andere twee elementen ‘begeleiding’ en ‘leeractiviteiten en -materialen’ beïnvloedende factoren zijn zoals dit is weergegeven in figuur 2 in de 3 Curve van volwassenleren van De Greef (2018).
Het is waar: je bent nooit te oud om te leren
Een mooi spreekwoord blijft ‘je bent nooit te oud om te leren’. Leeftijd is geen sta in de weg om je op een heel constructieve wijze nieuwe basisvaardigheden eigen te maken. Als behoeften, wensen en mogelijkheden maar centraal blijven staan. Ook ouderen moeten de kans krijgen om aan (onder andere) hun geletterdheid te kunnen werken, zodat zij geen taalproblemen meer in het dagelijks leven ervaren. Want hoe mooi is het als iemand op latere leeftijd alsnog leert om de eigen zorg te regelen of contact te leggen met de kinderen en een glimlach zijn of haar dag kleurt doordat nieuwe taalvaardigheden eigen zijn gemaakt!