2168 Weergaven
12 Downloads
Lees verder
Eenzaamheid komt onder ouderen veel voor. Er zijn verbanden aangetoond tussen eenzaamheid en psychiatrische- en cognitieve stoornissen. Niet bekend is hoe vaak eenzaamheid voorkomt onder ouderen die in psychiatrische behandeling zijn. Het doel van deze studie was te onderzoeken hoe vaak eenzaamheid voorkomt bij ouderen op een ambulante afdeling voor psychiatrie, of er verband is tussen eenzaamheid en psychiatrische diagnose en hoe de relatie is tussen eenzaamheid en indicatoren van sociale situatie.

Gevolgen van eenzaamheid

Eenzaamheid kan leiden tot gezondheidsproblemen en sterfte (Pinquart & Sörensen 2001). Bij volwassenen neemt eenzaamheid toe met de leeftijd. Bij ouderen (65 jaar en ouder) in de westerse wereld komt eenzaamheid voor bij 20-40 procent. Vijf tot zeven procent is ernstig eenzaam (Luo e.a. 2012). Ondanks het feit dat er verbanden aangetoond zijn tussen eenzaamheid en depressie, suïcidaliteit en cognitieve achteruitgang, zijn er geen cijfers bekend over eenzaamheid onder ouderen die in psychiatrische behandeling zijn. Dat het wel relevant is hier meer over te weten, blijkt uit de gevolgen van eenzaamheid voor gezondheid en sterfte, het feit dat psychiatrische stoornissen vaak ook al gepaard gaan met negatieve gevolgen voor de gezondheid en verhoogde sterfte, en het krimpen van sociale netwerken op oudere leeftijd.

Eenzaamheid en psychiatrische stoornissen

Eenzaamheid is een subjectieve negatieve ervaring die voortkomt uit een discrepantie tussen de gewenste en de ervaren hoeveelheid en/of diepgang van sociale contacten (Perlman & Peplau 1981). Het moet worden onderscheiden van sociale isolatie, wat een objectief begrip is, weergegeven door een klein sociaal netwerk of weinig frequente contacten met anderen (Routasalo et al. 2006). Het verband tussen eenzaamheid en sociale isolatie is niet eenduidig: je kunt eenzaam zijn en toch een groot sociaal netwerk hebben, en je kunt ook een klein netwerk hebben zonder je eenzaam te voelen.

In eerder onderzoek is eenzaamheid in verband gebracht met depressie en angststoornissen (Meltzer et al. 2013), schizofrenie (Oughli et al. 2020) en dementie (Holwerda et al. 2014). Echter, aangezien al deze studies zijn uitgevoerd onder de algemene bevolking of onder jongere volwassenen, is het belangrijk om ook onder ouderen met psychiatrische stoornissen onderzoek te doen naar eenzaamheid. Daarom richtte onze studie zich op de volgende vragen: 

  1. Hoe vaak komt eenzaamheid voor onder ouderen die in ambulante psychiatrische behandeling zijn?
  2. Is dit bij mannen anders dan bij vrouwen?
  3. Wat zijn de verbanden tussen eenzaamheid en depressie, angststoornissen en neurocognitieve stoornissen?
  4. Wat is het verband tussen eenzaamheid en indicatoren van sociale isolatie, zoals partnerstatus en diversiteit van sociale contacten?
  5. Maakt eenzaamheid de behandeling voor deze psychiatrische stoornissen intensiever?

Vragenlijsten

Om deze vragen te kunnen beantwoorden, werden vragenlijsten afgenomen bij 181 ouderen, die in ambulante psychiatrische behandeling waren bij de afdeling ouderenpsychiatrie van Arkin, een grote GGZ-instelling in Amsterdam. Exclusiecriteria waren het niet geven van informed consent en een MMSE-score lager dan 21; voor deze drempel is gekozen omdat de verwachting is dat bij een score onder de 21 het invullen van vragenlijsten minder betrouwbaar is. De vragenlijsten gingen over eenzaamheid (Eenzaamheidsvragenlijst van De Jong Gierveld met daarnaast een enkelvoudige vraag ‘voelt u zich eenzaam’), depressie (Geriatric Depression Scale-15), angst (Hospital Anxiety and Depression Scale – Anxiety), cognitie (Mini Mental State Examination), kwetsbaarheid (Tilburg Frailty Indicator) en alcoholgebruik (Alcohol Use Disorders Identification Test). Daarnaast werden gegevens verzameld over geslacht en leeftijd, diagnose, lichamelijke aandoeningen, het beloop van de behandeling (duur van de behandeling, aantal behandelcontacten en aantal betrokken hulpverleners) en scores op de Health of the Nations Outcome Scale-65+ (HoNOS 65+) –  een instrument dat psychisch, lichamelijk en sociaal functioneren meet bij ouderen met psychiatrische problemen. De sociale situatie werd in kaart gebracht via het stellen van vragen met betrekking tot het hebben van een partner, de hoeveelheid personen in het huishouden en de categorieën personen waarmee contact bestaat (familie, vrienden en kennissen, buren en buurtgenoten). Via statistische berekeningen werd getest of onze steekproef verschilde van alle ingeschreven cliënten met betrekking tot leeftijd, geslacht, DSM-classificatie (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) en score op de HoNOS 65+. Ook vergeleken we de eenzame deelnemers met de niet-eenzame, en voerden we aanvullende analyses uit om het verband tussen eenzaamheid en sociale situatie, tussen eenzaamheid en DSM-classificatie en tussen eenzaamheid en score op de depressie-, angst- en geheugenvragenlijsten te onderzoeken.

80% is eenzaam

Er waren geen verschillen tussen onze steekproef en de overige ingeschreven cliënten met betrekking tot leeftijd, geslacht en score op de HoNOS 65+. Wel bleken er verschillen te zijn in DSM-classificaties. In de onderzoeksgroep hadden meer mensen een depressie en minder mensen cognitieve problemen dan in de gehele groep ingeschreven cliënten.

Tabel 1 laat de verschillen zien tussen de eenzame en de niet-eenzame deelnemers aan het onderzoek. Van de deelnemers scoorde 80% eenzaam.

Er bleken geen verschillen in eenzaamheidsscores tussen mannen en vrouwen. Eenzame deelnemers leefden vaker alleen, hadden minder vaak een partner en contacten in minder sociale netwerkdomeinen. Ook lieten zij hogere scores zien op de depressievragenlijst, de angstvragenlijst en de kwetsbaarheidsvragenlijst.

Wanneer gecorrigeerd werd voor de overlap tussen het hebben van wel of geen partner, wonen in een eenpersoonshuishouden en het aantal netwerkdomeinen, bleef alleen het verband tussen eenzaamheid en aantal netwerkdomeinen statistisch significant. Dit verband bleek daarnaast alleen significant voor vrouwen.

Wat betreft DSM-classificaties had eenzaamheid alleen een significant verband met minder angststoornissen. Eenzame deelnemers lieten wel hogere scores zien op de depressievragenlijst (GDS-15) en tevens hogere scores op de geheugenvragenlijst (MMSE).

De duur van de behandeling, het aantal behandelsessies, aantal behandelaren betrokken bij de behandeling en de HoNOS 65-score verschilden niet tussen eenzame en niet-eenzame deelnemers.

 Niet eenzaam (n=37)Eenzaam (n=144)p-waarde
Leeftijd, gemiddeld (sd)76.3 (9.2)75.6 (8.4)0.67
Vrouwen, (%)57560.90
Partnerstatus, met partner (%)43200.004
Woonsituatie, in eenpersoonshuishouden (%)58790.01
Aantal netwerkdomeinen (%) 0123  0 2.6 16 82    0.7 18 31 51          0.006
Eenzaamheidsscore, gemiddeld (sd)0.9 (0.8)7.0 (2.6)˂ 0.001
GDS-15 score, gemiddeld (sd)2.8 (2.6)7.4 (3.5)˂ 0.001
HADS-A score, gemiddeld (sd)4.4 (4.3)8.4 (5.4)˂ 0.001
TFI-score, gemiddeld (sd)5.2 (2.9)8.3 (2.9)˂ 0.001
Lichamelijke TFI-score, gemiddeld (sd)2.8 (2.3)3.8 (2.2)0.02
AUDIT-score, gemiddeld (sd)2.2 (2.8)2.4 (3.4)0.69
MMSE-score, gemiddeld (sd)26.3 (2.7)26.9 (2.4)0.19
Aantal lichamelijke ziekten, gemiddeld (sd)3.6 (2.3)3.0 (2.3)0.50
Hoofd DSM-classificatie: (%) DepressieAngststoornisDementieOverig  19 19 24 30  28 17 10 45          0.13  
Afkortingen: GDS-15 Geriatric Depression Scale-15 items; HADS-A Hospital Anxiety and Depression Scale-Anxiety; TFI Tilburg Frailty Indicator; AUDIT Alcohol Use Disorders Identification Test; MMSE Mini Mental State Examination; DSM Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders. N aantal; SD standaarddeviatie
Tabel 1. Kenmerken van de studiepopulatie

Geen verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft eenzaamheid

Onze studie laat zien dat 80% van de ambulante, oudere psychiatrische cliënten eenzaam is. Dit cijfer komt overeen met een eerder gevonden percentage eenzamen onder jongvolwassen cliënten met schizofrenie (Oughli et al. 2020). Ook in eerder onderzoek onder oudere depressieve cliënten in de Nederlandse Studie naar Depressie bij Ouderen (NESDO) werd een dergelijk percentage gevonden (Schutter et al. 2017).

De literatuur is niet eenduidig met betrekking tot geslachtsverschillen in eenzaamheid. Pinquart en Sörensen (2001) rapporteerden dat vrouwen hoger scoren op eenzaamheid; dit bleek echter af te hangen van welke vragenlijst gebruikt werd. In studies die de University of California in de Los Angeles-vragenlijst voor eenzaamheid hanteerden scoorden vrouwen hoger, maar in studies die de De Jong Gierveld Eenzaamheidsvragenlijst gebruikten was dit niet het geval. Dit laatste komt overeen met onze studie. We vonden wel een geslachtsverschil met betrekking tot het verband met netwerkdomeinen: alleen bij vrouwen was er sprake van een verband tussen eenzaamheid en het aantal netwerkdomeinen. Dit is in lijn met literatuur die beschrijft dat voor mannen het niet hebben van een partner de grootste voorspeller is voor eenzaamheid, terwijl dit bij vrouwen het ontbreken van een groter sociaal netwerk is (Dykstra & De Jong Gierveld 2004). Omdat we geen gegevens hebben over netwerkgrootte, kan uit onze studie niet geconcludeerd worden dat het verband tussen sociaal netwerk en eenzaamheid bij vrouwen sterker is.

Geen verband tussen eenzaamheid en DSM-classificatie

Er werd geen verband aangetoond tussen eenzaamheid en DSM-classificatie, met uitzondering van de bevinding dat bij eenzamen minder vaak een angststoornis voorkwam. Een verklaring hiervoor is niet gemakkelijk te geven; angststoornissen lijken wel vaker in onderzoek een beschermend effect te hebben. De ernst van de depressie zoals gemeten met de GDS-15 liet wel een verband met eenzaamheid zien. Dit zou kunnen betekenen dat niet zozeer de diagnose van belang is, als wel de ernst van de stoornis. De bevinding dat eenzamen een hogere MMSE-score hadden, moet met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, aangezien mensen met een MMSE-score lager dan 21 niet mochten deelnemen aan het onderzoek.  

Dat eenzaamheid de behandeling van oudere psychiatrische cliënten kan compliceren, werd in ons onderzoek niet aangetoond. Wat de invloed van eenzaamheid is op het beloop en de behandeling van psychiatrische stoornissen, is een interessante vraag voor verder onderzoek.

Vraag naar eenzaamheid!

Het eenzaamheidspercentage in onze groep van 181 oudere psychiatrische cliënten is twee tot drie keer zo hoog als in de algemene populatie ouderen. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Bij vrouwen is er een verband met het aantal categorieën personen van het sociale netwerk waarmee contact bestaat. Eenzamen scoren hoger op depressievragenlijsten. Het lijkt erop dat eenzaamheid niet zozeer een verband laat zien met DSM-classificatie, maar eerder met de ernst van de stoornis.

Onze aanbeveling is dat bij alle oudere psychiatrische cliënten gevraagd wordt naar eenzaamheid, vooral als zij hoog scoren op symptoomvragenlijsten en/of wanneer zij een beperkt sociaal netwerk hebben.

Dit artikel is een Nederlandse bewerking van het artikel Schutter N, Holwerda TJ, Kuipers H, Van HL, Stek ML, Comijs HC, Peen J, Dekker JJM (2021). The association between loneliness and psychiatric symptomatology in older psychiatric outpatients. Journal of Geriatric Psychiatry and Neurology doi.org/10.1177/08919887211060022.

Literatuurlijst

  1. Aylaz R, Akturk U, Erci B, Ozturk H, Aslan H (2012). Relationship between depression and loneliness in elderly and examination of influential factors. Archives of Gerontology and Geriatrics 55: 548-554.
  2. Dykstra PA, De Jong Gierveld J (2004). Gender and marital-history differences in emotional and social loneiness among Dutch older adults. Canadian Journal on Aging 23: 141-155.
  3. Holwerda TJ, Deeg DJH, Beekman ATF et al. (2014). Feelings of loneliness, but not social isolation, predict dementia onset: Results from the Amsterdam Study of the Elderly (AMSTEL). Journal of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry 85: 135-142.  
  4. Luo Y, Hawkley LC, Waite LJ et al.  (2012). Loneliness, health, and mortality in old age: a national longitudinal study. Social Science and Medicine 74: 907-914.
  5. Meltzer H, Bebbington P, Dennis MS, Jenkins R, McManus S, Brugha TS (2013). Feelings of loneliness among adults with mental disorder. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology 48: 5-13.
  6. Oughli HA, Eglit G, Palmer B, Lee E, Jeste D (2020). Loneliness, age, cardiovascular and metabolic health in schizophrenia. American Journal of Geriatric Psychiatry Conference abstract 28 (4 Supplement): S138-S139.
  7. Perlman D, Peplau LA (1981). Towards a social psychology of loneliness. In: Gilmour
  8. R, Duck S (Eds.), Personal relationships 3: Personal relationships in disorder (pp. 31-56).
  9. London: Academic Press.
  10. Pinquart M, Sörensen S (2001). Influences on loneliness in older adults: a meta-analysis. Basic and Applied Social Psychology 23: 245-266.
  11. Routasalo PE, Savikko N, Tilvis RS et al. (2006). Social contacts and their relationship to loneliness among aged people – a population-based study. Gerontology 52: 181-187.
  12. Schutter N, Holwerda TJ, Stek ML et al. (2017). Loneliness in older adults is associated with diminished cortisol output. Journal of Psychosomatic Research 95: 19-25.