Lees verder
Het Nederlandse en Belgische pensioensysteem verschillen op diverse vlakken van elkaar. Verschillen zijn er niet enkel op vlak van het wettelijk pensioen, maar ook op vlak van het aanvullend en individueel pensioen. In Nederland is op 1 juli 2023 de Wet Toekomst Pensioenen in werking getreden die de aanvullende pensioenregelingen in Nederland grondig hervormt. In deze bijdrage staat het aanvullende pensioen voor werknemers centraal. Met het Belgisch pensioensysteem indachtig, wordt er gekeken naar de recente Nederlandse pensioenhervormingen.

Belgische aanvullende werknemerspensioenen in cijfers

Recente cijfers over aanvullende pensioenen in België tonen aan dat ongeveer 58% van de beroepsbevolking actief is aangesloten bij een aanvullende pensioenregeling. Wat de participatiegraad van werknemers betreft, blijkt dat ongeveer 76% van de werknemers actief is aangesloten bij een aanvullende pensioenregeling. Als ter vergelijking gekeken wordt naar de participatiegraad van zelfstandigen, dan tonen recente cijfers aan dat de participatiegraad bij zelfstandigen lager is. In totaal bouwt namelijk zo’n 57% van de zelfstandigen actief een aanvullend pensioen op. Gezien statutaire ambtenaren in principe geen aanvullend pensioen opbouwen, is de participatiegraad van werknemers niet vergeleken met deze beroepsgroep. (Kerncijfers Aanvullende Pensioenen, PensionStat)

In België zijn niet enkel pensioenfondsen van belang als het gaat om aanvullende pensioenen, maar mogen zeker ook de verzekeringsinstellingen niet uit het oog worden verloren. In totaal zijn er in België namelijk meer werknemers (en tevens zelfstandigen) aangeslotenen bij een verzekeringsinstelling dan bij een pensioenfonds. (Kerncijfers Aanvullende Pensioenen, PensionStat)

Als gekeken wordt naar het soort pensioenplan, dan blijkt dat veel werknemers aangesloten zijn bij een sectorplan (bijna 2.3 miljoen), maar dat er evenzeer veel werknemers aangesloten zijn bij een collectief ondernemingspensioen (bijna 2.1 miljoen). De verworven reserves zijn voor aanvullende pensioenen, zeker wat de sectorale pensioenregelingen betreft, eerder beperkt in omvang. Zo kan bij wijze van voorbeeld verwezen worden naar de gemiddelde verworven reserve voor een sectorplan. De gemiddelde verworven reserve voor zo een plan bedraagt ongeveer 2.386 euro (Kerncijfers Aanvullende Pensioenen, PensionStat). Het pensioenbedrag dat een werknemer op die manier via het aanvullend pensioen opbouwt als aanvulling op het wettelijk pensioen is met andere woorden in veel gevallen een beperkt bedrag. Deze problematiek van lage verworven reserves werd reeds in 2020 aangehaald door het Belgische Rekenhof (2020).

De Belgisch en Nederlandse aanvullende werknemerspensioenen verschillen op vele vlakken

Als de vormgeving van de sectorpensioenen en de ondernemingspensioenen in België vergeleken wordt met de vormgeving van de aanvullende pensioenen voor werknemers in Nederland, dan zijn er op diverse vlakken verschillen te vinden; bijvoorbeeld wat betreft de wijze van aansluiting, de pensioenopbouw en de pensioenuitkering. In een onderzoek van Netspar (2021) zijn een aantal prominente verschillen tussen Nederland en België benoemd. Zonder een exhaustief overzicht te beogen, worden er in wat volgt een aantal van deze prominente verschillen toegelicht.

Een eerste voorbeeld betreft de aansluiting bij een aanvullend werknemerspensioen. In België  is geen mogelijkheid voorzien in de toepasselijke wetgeving om zelfstandigen aan te sluiten bij een sectorpensioen voor werknemers of een ondernemingspensioen voor werknemers.  (artikel 3, §1, 7° Wet op de Aanvullende Pensioenen). In Nederland daarentegen kunnen zelfstandigen wel degelijk gevat worden door de grote verplichtstelling (artikel 2.1 Wet Bpf 2000), zijnde een bedrijfstakpensioen dat door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verplicht is gesteld via een zogenaamde verplichtstellingsbesluit. Hoewel het niet in veel bedrijfstakken voorkomt dat zelfstandigen gevat worden door de verplichtstelling, is het niet ongekend. Zo komt dit bijvoorbeeld wel voor bij het bedrijfstakpensioen voor de Bouwnijverheid (van Aggelen, 2022). Voorts kent Nederland sinds kort de zogenaamde experimenteerbepaling ten gevolge waarvan zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten bij een aanvullende pensioenregeling. Het blijft evenwel een experiment en duurt vooralsnog maximaal vijf jaar (artikel 150a Pensioenwet).

Een tweede voorbeeld betreft de uitbetaling van het opgebouwde pensioenbedrag. In België worden aanvullende pensioenen doorgaans uitbetaald in de vorm van een eenmalig kapitaal. In Nederland daarentegen is het verplicht dat aanvullend pensioenen uitbetaald worden in de vorm van een levenslange uitkering. De zogenaamde Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen zou in de toekomst in Nederland wel de mogelijkheid tot afkoop van een bedrag ineens ten belope van maximaal 10% van de waarde van het ouderdomspensioen mogelijk maken. Het is op het moment van schrijven echter nog steeds wachten op de inwerkingtreding van deze wet.

Het derde en laatste voorbeeld heeft betrekking op het feit dat er in België een omschakeling heeft plaatsgevonden van defined benefit-regelingen naar defined contribution-regelingen. Kort gesteld, worden er bij DB-regelingen – in België ook vaste prestatieregelingen genoemd – afspraken gemaakt over de hoogte van de pensioenuitkering, terwijl bij DC-regelingen – in België ook vaste bijdrageregelingen genoemd – afspraken gemaakt worden over de te betalen premie zonder dat daarbij de hoogte van de pensioenuitkering vaststaat. Nederland kent op dit moment nog een aanvullend pensioenstelsel dat in hoofdzaak bestaat uit DB-regelingen, in Nederland ook wel uitkeringsovereenkomsten genoemd. De invoering van de nieuwe wetgeving heeft tot gevolg dat deze DB-regelingen zullen verdwijnen. In de toekomst zal het Nederlands aanvullend pensioenstelsel met andere woorden niet meer in hoofdzaak bestaan uit DB-regelingen, maar wel uit DC-regelingen, in Nederland ook wel premieregelingen genoemd. (Netspar, 2021)

Recente wetgevende hervormingen in België en Nederland

In België ontstond er voor het eerst een echt wettelijk omlijnd kader voor aanvullende werknemerspensioenen in 1995. Vóór die tijd was er op het vlak van aanvullende pensioenen hoofdzakelijk sprake van een versnippering van de regelgeving. Het toepassingsgebied van de Wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen beperkte zich tot ondernemingspensioenen (Parl.St. Kamer, 1994-95). In 2003 werd die wet van 1995 echter vervangen door een nieuwe wet, meer bepaald de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (hierna: wet op de aanvullende pensioenen) (Parl.St. Kamer, 2000-01). Deze nieuwe wet beoogt onder meer de ontwikkeling van sectorpensioenen te stimuleren en te reguleren (van Aggelen, 2022). Tot op vandaag zijn zowel de aanvullende pensioenregelingen voor werknemers die zijn ingericht op het niveau van de onderneming als de aanvullende pensioenregelingen die zijn ingericht op het niveau van de sector, onderworpen aan deze wet op de aanvullende pensioenen. Sinds 2003 zijn er nog diverse wijzigen doorgevoerd aan deze wet uit 2003, maar deze wijzigingen waren niet van dermate fundamentele aard dat er ook daadwerkelijk sprake was van structurele hervormingen (Netspar, 2021)

In Nederland is op 1 juli 2023 de Wet Toekomst Pensioenen in werking getreden, weliswaar met een transitieperiode tot 1 januari 2028, waarmee structurele hervormingen worden doorgevoerd inzake de aanvullende pensioenregelingen. Uit de memorie van toelichting bij de Wet Toekomst Pensioenen (MVT, 2021-2022) blijkt dat er voor het nieuwe wetgevende initiatief twee belangrijke aanleidingen te onderscheiden zijn. De eerste aanleiding houdt verband met de financiële grondslagen van het pensioenstelsel. De Wet Toekomst Pensioenen, zo staat te lezen, is sterk gericht op nominale stabiliteit. Samen met de wens om de koopkracht op peil te houden, heeft dit tot gevolg dat er een nieuw evenwicht moet worden gevonden tussen ambitie, zekerheid en kosten. Het nieuwe pensioenstelsel dient dan ook beter om te gaan met de ontwikkelingen op de financiële markten. De tweede aanleiding bestaat erin dat men het pensioenstelsel transparanter en persoonlijker wenst te maken. Om deze doelstelling te bereiken wenst men onder meer het verband tussen de betaalde premies, de geboekte rendementen en het te bereiken pensioen te verduidelijken. Tevens behelst deze aanleiding het streven om het pensioenstelsel beter te doen aansluiten bij de veranderingen waaraan de arbeidsmarkt onderhevig is. Veranderingen waaraan gedacht kan worden zijn bijvoorbeeld de toenemende flexibiliteit op de arbeidsmarkt en de toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). (MVT, 2021-2022)

Afsluitende beschouwing

Zoals vermeld in voorgaande, en zoals tevens blijkt uit Netspar-onderzoek (Netspar, 2021), hebben er in België de afgelopen decennia geen structurele hervormingen plaatsgevonden. Wel zijn er wetgevende wijzigingen geweest die bepaalde kleinere onderdelen of parameters van het systeem hebben aangepast. Ook kan het voorkomen dat wijzigingen geleidelijk groeien vanuit de sectoren en/of ondernemingen. De omschakeling van DB-regelingen naar DC-regelingen is in België bijvoorbeeld niet gebaseerd op wetgevende initiatieven maar veeleer gegroeid vanuit de ondernemingen en sectoren, waardoor er sprake is geweest van een zeer geleidelijke omschakeling. Structurele hervormingen doorvoeren is over het algemeen, onder meer gelet op het politiek speelveld, geen evidentie. In Nederland daarentegen vinden er, zoals ook in het eerder vermelde Netspar-onderzoek (Netspar, 2021) wordt aangehaald, wel degelijk wetgevende wijzigingen plaats die fundamentele hervormingen met zich meebrengen. Deze hervormingen worden bovendien op relatieve korte termijn gerealiseerd. Het is vanuit Belgisch perspectief dan ook bijzonder interessant om te volgen wat de impact op korte, maar vooral ook op lange termijn zal zijn van deze hervormingen in het Nederlandse pensioenlandschap.

Noten

Dit artikel is voor een groot deel gebaseerd op Stevens, Y. & van Aggelen, E.S. (2021). Pension reform in Belgium. In: Van Popta, B. & Steenbeek, O. (Eds.) Transition to a new pension contract in the Netherlands: Lessons from abroad (pp. 91-96). Netspar Occasional Paper 03/2021. Geraadpleegd via www.netspar.nl/en/publication/transition-to-a-new-pension-contract-in-the-netherlands-lessons-from-abroad/ (geraadpleegd op 6 juli 2023).

Literatuurlijst

  1. Kerncijfers Aanvullende Pensioenen In: PensionStat. Pensioenen in België. Geraadpleegd op 6 juli 2023, via www.pensionstat.be .
  2. MVT (2021-2022). Memorie van Toelichting Wet Toekomst Pensioenen, Tweede Kamer der Staten Generaal 2021-2022, Kamerstuk 36067, nr. 3.
  3. Rekenhof (2020). Aanvullende pensioenen. Doeltreffendheid van het overheidsbeleid inzake sociale en fiscale stimulansen, verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers.. Geraadpleegd op 6 juli 2023, via www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=29c172da-fde3-4f90-afe5-b284153d1419
  4. Wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen, Parl.St. Kamer 1994-95, nr. 1735/1 én Wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen, Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 1340/001.
  5. van Aggelen, E.S. (2022). Het personeel toepassingsgebied van aanvullende pensioenregelingen voor werknemers. Een rechtsvergelijkend en empirisch onderzoek naar de werking van aansluitingsregels. Brugge: Die Keure.