Het afgelopen decennium is de nadruk in zorg en welzijn sterk komen te liggen op het wijkgericht organiseren van ondersteuning. Steeds nadrukkelijker ligt het accent op eigen verantwoordelijkheid en participatie van de oudere zelf en hoe deze te faciliteren in de wijk. Sinds de introductie van de nieuwe WMO, en aanverwante wetgeving zoals de participatiewet, werken veel gemeenten aan een wijkgericht, integraal aanbod van zorg en welzijn. Tegelijkertijd groeit ook steeds meer het besef dat een dergelijke benadering veel vraagt van ouderen én veel vraagt van welzijnswerkers in de wijk, die ervaren dat ze steeds complexere problematiek tegenkomen (van Arum & van den Enden, 2018). Ondanks het alomtegenwoordige paradigma van vraaggestuurd werken, ervaren bovendien veel welzijnswerkers een tegenstrijdigheid in hun rol om mensen te helpen en tegelijkertijd mensen zelf regie te laten nemen (Bernards et al., 2019). Hoe kunnen we deze complexiteit tegemoet treden? In dit artikel delen we aan de hand van het project Wijksteun een praktijkvoorbeeld dat inspiratie biedt en de, ogenschijnlijke, tegenstelling tussen helpen en geholpen worden nuanceert.
Trapsgewijze benadering in drie interventies
Het project Wijksteun van welzijnsstichting Super-Actief is met steun van het Oranjefonds onderzocht en beschreven door Kees Penninx aan de hand van observaties, interviews met de beide projectleiders op drie verschillende momenten en rond de 30 vrijwilligers en wijkbewoners (Penninx, 2020). In dit artikel vatten we de belangrijkste bevindingen samen.
Wijksteun vindt plaats in de Rotterdamse wijk de Esch, waar een groeiend aantal ouderen woont. In deze relatief nieuwe wijk woonden in 2021 4637 bewoners, waaronder bijna 25% 65-plussers, dit betreft 843 65+ers en 315 75+ers. Onder hen ervaart 55% hun gezondheid als goed of zeer goed, dit ligt lager dan het landelijk percentage van 61% onder 65-plussers. Ruim de helft van de huishoudens in de Esch betreft eenpersoonshuishoudens. De helft van de bewoners gevoelens van eenzaamheid en zo’n 12-15% voelt zich ernstig eenzaam (www.onderzoek010.nl). Er lijkt dus een taak weggelegd om meer verbinding in deze relatief kleine wijk te bewerkstelligen. Echter, ook in de Esch is de ervaring dat mensen die wellicht het meest deze verbinding missen, het lastigst te bereiken zijn en anderen moeilijk iets durven te vragen. Vanuit die observatie combineert het project Wijksteun drie interventies: 1) contactleggen, 2) een-op-een contact en 3) groepsactiviteiten om juist deze groep (veelal oudere) bewoners te bereiken.
Vertrouwen en benaderbaarheid vormen de basis van het contact leggen met ouderen en hun buren in de wijk. Naast de gebruikelijke communicatiemiddelen zetten de projectleiders veel in op zichtbaarheid in de wijk, letterlijk. Ze fietsen en wandelen door de wijk, maken praatjes en houden via buurtbewoners contact. Door bemiddeling en contactlegging van de projectleiders en vrijwilligers ontstaat een netwerk waarbij niet alleen de projectleiders zelf, maar vooral ook buurtgenoten elkaar benaderen. In aanvulling op deze werkwijze wordt er nauw contact gehouden met andere organisaties in de wijk – zoals het wijkgezondheidscentrum, de thuiszorg en het sociaal wijkteam – die regelmatig doorverwijzen naar de welzijnsstichting Super-Actief of een buurtbewoner vragen of deze benaderd mag worden door de projectleiders.
In de tweede stap hebben de projectleiders een gesprek met de oudere waarin de vraag wordt verkend en gekeken wordt waar de oudere op dat moment behoefte aan heeft. Voor sommige oudere bewoners passen laagdrempelige, vrijblijvende groepsactiviteiten. Voor anderen is persoonlijk contact eerder geëigend. Is het laatste het geval, dan gaan de projectleiders op zoek naar een passende wijksteunvriend. Dit is iemand uit de wijk die een interesse of achtergrond deelt met die persoon. Dit betekent dat de projectleiders Kornman en van Vliet ook ruim de tijd nemen om een persoon te leren kennen en meer te weten te komen over iemands leven en levensloop. In een derde stap, die soms al eerder maar soms ook helemaal niet plaatsvindt, wordt ingezet op groepsactiviteiten. Hier gaat vaak een periode aan vooraf waarin de projectleiders korte continue contactmomenten hebben met de oudere persoon. Eenmaal vertrouwd met de omgeving, sluit een deelnemer veelal aan bij bestaande activiteiten in het buurthuis, maar soms wordt er vanuit de behoefte van de oudere een nieuwe activiteit in gezamenlijkheid ontwikkeld. Maatwerk waarbij goed wordt gekeken naar de persoon is ook hierin de sleutel.
Netwerkmethodiek
Ten grondslag aan deze drie stappen samen ligt netwerkgericht werken waarbij de ketenpartners eerst signaleren, bijvoorbeeld zorginstellingen en buren (zie bijvoorbeeld Kruijswijk et al., 2014). Vervolgens legt Super-Actief contact en trekt een netwerkmaatje (wijksteunvriend) met de oudere samen op. Deze wijksteunvriend ondersteunt in het vergroten van het netwerk volgens de sociaal netwerkmethodiek (Scheffers, 2010). De deelnemer komt via het netwerkmaatje in aanraking met zoveel mogelijk voorzieningen: van buurthuis tot zorg. Als er behoefte is aan een-op-een contact komt vervolgens een wijksteunvriend als maatje in beeld. In het project worden ouderen als het ware op een ladder begeleid (zie figuur 1). Door een trapsgewijze werkwijze wordt er langzaam toegewerkt aan verbinding, terwijl er tegelijkertijd vraaggestuurd ingespeeld kan worden op behoeftes en wensen.
Vraaggestuurd werken draagt bij aan eigen regie
wederzijdse uitwisseling Casus I: Het echtpaar De heer J. komt in contact met Wijksteun nadat hij belt voor een 75+ huisbezoek, die Super-Actief voert in opdracht van de gemeente Rotterdam. De vrouw van de heer J. blijkt ernstig ziek en de situatie thuis blijkt erg belastend voor beiden. Na het gesprek ondersteunt Super-Actief de heer J. bij het organiseren van de zorg en het aangeven van de wensen rondom de zorg voor mevrouw J. Een wijksteunvriend gaat wekelijks op bezoek bij mevrouw J., zodat de heer J. naar de markt kan en af en toe een adempauze heeft met ruimte voor zichzelf. Als mevrouw komt te overlijden wordt het contact behouden. Meneer J. bezoekt af en toe de groepsactiviteiten. Clara van Vliet van Wijksteun komt in contact met een andere buurtbewoner die graag een maatje zou hebben om af en toe eens mee te praten. Ze besluit meneer J. te benaderen om deze buurtbewoner af en toe te bezoeken omdat ze een gedeelde interesse en ervaring hebben in de scheepvaart. Zo wordt meneer J. van hulpvrager ook hulpgever, zelfs wijksteunvriend, en ontstaat wederzijdse ondersteuning en contact.
Uit bovenstaande casus blijkt dat het persoonlijke gesprek met de ouderen de basis vormt voor de verdere begeleiding van het echtpaar J. Daarbij wordt er eerst ruimte gecreëerd voor sociaal contact, door moeilijkheden in het dagelijks leven en de zorg op te lossen die tot dan toe zoveel aandacht vroegen dat er geen ruimte meer was voor dergelijk contact. Er is dus eerst aandacht voor wat er nodig is. Hiertoe is kennis van zaken nodig en continuïteit, flexibel omgaan met noden en betrouwbaar hiermee omgaan.
De wijksteunvriend vormt daarna een belangrijke schakel. Deze buurtgenoot is in eerste instantie een belangrijke steun voor mevrouw J., en creëert daardoor ruimte voor haar partner. Later blijft dit contact bestaan en wordt de heer J. zelf een wijksteunvriend. Er is sprake van wederzijdse ondersteuning, juist doordat de projectleiders kennis hebben van een gedeelde interesse. Wijkbewoners worden aangesproken vanuit hun kracht en hebben ook invloed op het proces. Wijksteun is sinds 2017 op deze wijze actief in de Esch. Dat dit succesvol is, blijkt ook uit het feit dat deze werkwijze de laatste drie jaar bij Samen Ondernemend Leren (SOL), een welzijnsorganisatie die actief is in zes wijken in Rotterdam Noord, wordt toegepast.
Verbinden door talenten
Aanspreken van competities/kracht/vaardigheden Casus II: De heer H. De heer H. wordt aangemeld bij Super-Actief door het meldpunt sociaal isolement en de huisarts. Hij is gepensioneerd kraanmachinist en woont al 23 jaar in de Esch. Hij voelt zich niet erg veilig in de wijk, direct contact met buren is beperkt. Meneer heeft zelf contact opgenomen met Super-Actief. Aan de telefoon barst hij in huilen uit omdat hij zich zo eenzaam voelt na het verlies van zijn vrouw. Na een lang gesprek wordt er afgesproken dat een wijksteunvriend langs komt. Een week later gaat deze op bezoek. De wijksteunvriend heeft kennis van rouw en verliesverwerking en belangrijker nog: er is een klik. De wijksteunvriend bezoekt meneer wekelijks. Langzaam gaat meneer ook steeds meer meedoen aan groepsactiviteiten. Maar de eenzaamheid blijft aanwezig op de achtergrond. De projectleiders schatten in dat het organiseren van meer wijksteunvrienden niet de oplossing is. Op een dag vragen ze hem om te helpen bij het zetten van pootjes onder een tafel. Dit blijkt de sleutel: de geholpene wordt helper. Meneer H. verricht kleine klusjes en helpt met het organiseren van activiteiten.
Uit het voorbeeld van meneer H. blijkt het belang van de sociale netwerkmethodiek, waarbij het netwerk stapsgewijs wordt uitgebreid. In aanvulling op deze methodiek maken de projectleiders gebruik van een empowerment benadering. Zowel uit deze casus als uit de voorgaande komt naar voren hoe een bewoner, die eerst zelf ondersteuning ontvangt, ook gevraagd wordt te ondersteunen. In deze casus wordt de heer H. betekenisvol voor een ander, hij voelt zich zinvol en de ervaren eenzaamheid vermindert. Ook uit eerder onderzoek blijkt het belang van het gevoel van betekenis te zijn voor anderen in gevallen van eenzaamheid (Machielse, 2018).
Samenwerken naar veerkracht
Om te werken vanuit veerkracht is gedeeld eigenaarschap en samensturing noodzakelijk (Elahi et al., 2021). Niet alleen van projectleiders en deelnemers, maar ook breder in de wijk. Toch blijkt dit in de praktijk niet eenvoudig te zijn. Samenwerking, ook domein overstijgend, is daarbij een uitdaging. Zo is het door AVG regels lastiger geworden persoonsgegevens te delen en elkaar te helpen. Ook spelen geldstromen soms een remmende rol, waarbij het idee dat iemand ‘mijn klant’ is centraler komt te staan dan de vraag of en hoe de wens van die klant wordt ingevuld.
Uit dit artikel blijkt dat het heel goed mogelijk is geholpene en helpende te zijn. Toch verliezen we dat vaak uit het oog wanneer we vanuit alle goede bedoelingen proberen te helpen. Veel projecten en initiatieven starten vanuit die gedachte. Dit maakt het lastiger een relatie van wederkerigheid in te zetten, ook omdat er (onbewust) al een afhankelijkheidsrelatie is ontstaan. Om hier van weg te komen is het belangrijk om heel bewust een benaderingswijze te kiezen die deze afhankelijkheidsrelatie niet versterkt.
Uit het onderzoek van Penninx (2020) blijkt dat in het geval van Wijksteun zowel de projectleiders als de wijksteunvrienden een benaderingswijze uitdragen die uitgaat van wederzijdse betekenis. Ze benadrukken dat het gaat om meedenken en niet om bepalen. Om dit te bewerkstelligen starten ze vragend, bijvoorbeeld: zou je het leuk vinden om? Hoe zie je dat voor je? Wat wil of kun je doen? Zo ontstaat empowerment op individueel niveau. De competenties die nodig zijn voor deze vragende benadering passen bij de kerncompetenties van een sociaal werker: aan de relatie werken, signaleren, agenderen, ondersteunen, verbinden en stimuleren. Door deze werkwijze kan er uiteindelijk ook op collectief niveau gewerkt worden aan empowerment, want er ontstaat een gemeenschap die vertrouwen in elkaar krijgt. Buurtbewoners en projectleiders gaan elkaar dan gaandeweg ondersteunen en versterken (Bitter et al., 2019).