Praat vandaag over morgen
Met de landelijke overheidscampagne Praat vandaag over morgen spoort het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (VWS) burgers aan om het gesprek te voeren over ouder worden. “Hoe wilt u ouder worden? Goed ouder worden is voor iedereen anders”, is te lezen op de website. De campagne wijst drie thema’s aan waarover een goed gesprek over ouder worden kan gaan: fit blijven, zorg, en wonen. Er zijn kaarten te downloaden met vragen en stellingen die kunnen dienen als gespreksstarter en gericht zijn op kennis, wensen, behoeften en plannen binnen de kaders van de genoemde thema’s. Het zijn thema’s die vanuit overheidsperspectief van groot belang zijn. Burgers betrekken bij de uitdagingen van een verouderende samenleving, ze activeren als ze dat nog niet zijn en uitnodigen om keuzes te maken, maakt hen verantwoordelijk voor hun eigen toekomst, die daardoor mogelijk ook een beetje voorspelbaarder wordt en dus beter beheersbaar. Tegelijk lijkt zo’n campagne te suggereren dat ouder worden uitsluitend over deze onderwerpen gaat: hoe ga je fit blijven, hoe zie je de zorg straks voor je en hoe wil je wonen? Er is echter nog een hele wezenlijke dimensie van het ouder worden die met zulke vragen niet wordt geadresseerd, namelijk de dimensie die Biewinga adresseert: die van het ouder worden zelf.
Er is een rijke geschiedenis aan filosofische literatuur over ouder worden. De filosoof Plato (428-347 v. Chr.) zag een belangrijke plek voor de wijze oudere in de samenleving. Cicero (106-43 v. Chr.) legt uit hoe de verlossing van jeugdige verlangens ruimte biedt voor rust en nieuwe inzichten. Net als Epictetus (50-130 n. Chr.) benadrukt Michel de Montaigne (1533-1592) eeuwen later dat acceptatie van het onvermijdelijke en het loslaten van streven belangrijke deugden zijn in het ouder worden. Simone de Beauvoir (1908-1986) stelt daarentegen dat het blijven nastreven van doelen onmisbaar is voor goed ouder worden.
Ouder worden als ervaring
De Nederlandse filosofe Suzanne Biewinga ontsluit met haar proefschrift een betekenisveld van ouder worden dat voornamelijk gebaseerd is op de ervaringen van ouderen zelf. Zij noemt dat een nieuwe ‘semantische ruimte’ met verwijzing naar de Amerikaanse filosoof Richard Rorty. Want in de bovenbeschreven geschiedenis over ouder worden, die in werkelijkheid vele malen uitgebreider is, gaat het toch hoofdzakelijk over opvattingen, idealen en een nastrevenswaardige houding ten aanzien van ouder worden. Ervaringen van ouder worden zijn daarin vaak niet meegenomen.
Biewinga voerde 92 filosofische groepsgesprekken met in totaal 98 ouderen. In die socratische gesprekken brachten de deelnemers allerlei thema’s ter sprake, zoals het verlangen naar zin en betekenis, het omgaan met schaamte en schuld, ervaringen van het verouderende lichaam, het leven met anderen en de uitdaging om jezelf te verhouden tot het eigen of andermans levenseinde. Biewinga zocht voorbij de standaardopvattingen over ouderdom, om erachter te komen hoe de ouderen waarmee zij sprak het ouder worden zelf ervaren. De gesprekken vonden plaats in haar ‘filosofiewerkplaats’. Door op zoek te gaan naar de filosofische dimensie van ouder worden was het voor haar en de deelnemers mogelijk om niet te blijven steken in een verzet tegen de stereotype beelden en oordelen over ouder worden, maar lukte het ook om zowel positieve als negatieve ervaringen te doordenken en daar samen vorm aan te geven. Het ging Biewinga om vrijmoedig leren spreken over ouder worden. Voor zo’n nieuwe ruimte is volgens haar maar één aanpak mogelijk: ‘moedig en vol verbeeldingskracht experimenteren.’
Om het filosofisch gehalte van de gesprekken kracht bij te zetten, putte ze rijkelijk uit de bovenbeschreven geschiedenis over ouder worden. Ze noemt dit ‘historische diepteboringen.’ Bijvoorbeeld als ze de stoïcijnse houding ten aanzien van ouder worden afzet tegen de opvattingen daarover van de epicuristen. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is, aldus Biewinga, dat iedereen filosofisch kan denken: ‘Het denken over filosofische vragen kun je niet uitbesteden, ieder mens moet zelf op zoek naar antwoorden.’ Er wordt inderdaad al genoeg over en voor ouderen gedacht door experts. Dat is waardevol, want deskundigen weten ontzettend veel over ouderdom en de behandeling van ouderdomskwalen. Maar de ervaring van ouder worden – hoe dat voelt en hoe je daarmee omgaat – is een eigenstandige en unieke bron van kennis. Kennis die je enkel kan verkrijgen door het betrekken van ouderen en hun ervaringen. Dit maakt dat die kennis per definitie plaats- en tijdgebonden is, en daarmee anders dan de kennis op populatieniveau, van experts. Dat ervaringskennis en inzicht in de beleveniswereld van degenen over wie het gaat een welkome of zelfs noodzakelijke toevoeging kan zijn op de meer algemene kennis van experts, wordt gelukkig door steeds meer partijen erkend. Bijvoorbeeld door allerlei recente regionale initiatieven om burgers meer te betrekken bij de gezondheids- en welzijnsuitdagingen in de regio. Op deze manier krijgen mensen over wie het beleid gaat en wiens levens het actief beïnvloedt, ook echt een stem in de vormgeving ervan.
Ouder worden als vraag naar menswording
Biewinga sprak veelal met personen van rond de 70 jaar. Mensen van deze leeftijd behoren niet tot de doelgroep van de campagne. Zij zouden hun zaken intussen toch wel ‘op orde moeten hebben’! De vraag is hoe we Biewinga’s boeiende dimensie van ouder worden als ervaring van toegevoegde waarde kunnen laten zijn voor die burgers waar de campagne zich op richt, zeg vanaf vijftig jaar.
Interessant is dat Biewinga in haar boek geen eenduidig antwoord geeft op de – filosofisch relevante – vraag wat ouder worden is. Het is volgens haar een individuele ervaring waar in het algemeen niet iets zinnigs over te zeggen is. Maar ‘ouder worden’ wijst ten eerste op temporaliteit en op een vergelijking. Het gaat om een ouder dan. Ouder dan wat? Ouder dan een moment geleden, dan een maand, een jaar of een decennium geleden? Maar de gewaarwording dat je ouder bent dan een tijd geleden is nog niet de ervaring van het ouder worden zelf. Is ouder worden iets wat we überhaupt kunnen ervaren? De aandacht die ik kan opbrengen om in de tijd te ervaren dat ik ouder aan het worden ben, is nu eenmaal te beperkt. Ik kan wel een eerdere toestand vergelijken met de huidige, of de huidige met een toekomstige. Maar dat is niet hetzelfde als ervaren dat we ouder worden.
Wat is er dan filosofisch te zeggen over wat ouder worden is? Het is logisch gezien onmogelijk om te ervaren dat je iets aan het worden bent wat je nog niet bent. Je kunt enkel ervaren dat je op weg bent een goede voetballer te worden, wanneer je dat al bent. Zo kan je ook enkel ervaren dat je ouder wordt wanneer je oud bent, wat zoveel betekent als: als je je oud voelt. Aristoteles (384-322 v. Chr.) heeft het in het kader van zijn en worden over de potentia van een ding of wezen. Dit betreft ook het mens zijn als zodanig. Je wordt als mens geboren, en veel zaken liggen al vast. Maar gedurende je leven zul je je daartoe op de een of andere manier gaan verhouden, net als tot andere uitdagingen waar je in je leven mee geconfronteerd of opgezadeld wordt. In dit verhouden, wat een levenslang proces van menswording is, gaat het dan vooral over zaken als kennis, moraliteit en esthetiek, of, zoals Biewinga het in klassieke bewoordingen noemt: het ware, het goede en het schone. Nietzsche’s adagium, dat je gedurende je leven dient te ‘worden wie je bent,’ is hier van toepassing.
Er zijn veel verhalen over de ouderdom, maar ze komen volgens de Nederlandse filosoof Hanne Laceulle (naar wie Biewinga verwijst) steeds neer op twee dominante sjablonen in de samenleving. Het ene gaat over ouderen die ‘jong moeten blijven’: fit, vitaal en actief. Dat klinkt aantrekkelijk, maar ontkent het andere narratief over ouder worden, dat zegt dat het alleen maar verliezen kent: van een vrolijke derde fase komt de jonge oudere terecht in een fase van afscheid nemen en verval. Niet echt iets om je mee te identificeren. Vandaar ook dat weinigen zich met trots oud noemen of daarover willen nadenken. Het leven als proces van menswording in relatie tot de mens die we zijn, maakt daarentegen van ouder worden een gelegenheid om te leren omgaan met de tegenslagen en beperkingen die het leven aan je opdringt, om verder te gaan met mens worden, en je te verhouden tot de verrijkingen en belemmeringen die zich gedurende het leven aandienen en die zo fundamenteel zijn voor het leven.
Doorgaans zijn we geneigd om deze ontwikkeling van menswording ergens in de volwassenheid wel als voltooid te beschouwen. Na de fysieke volgroeiing heeft een mens doorgaans nog zo’n tien à vijftien jaar om zichzelf maatschappelijk en/of professioneel te ontwikkelen. Vanaf dan dient de individuele, sociale positionering grotendeels tot stand gekomen te zijn. Onze zelfwaardering wordt dan voor een belangrijk deel bepaald door de mate waarin we established zijn, een waardering die gevoed blijft worden door een voortdurend reageren op en uitwisseling met steeds veranderende omstandigheden. In die eenmaal verworven maatschappelijke positionering, vaak verder aangevuld met de opvoeding van een of meerdere kinderen, is het voor mensen tussen de dertig en de zestig nogal eens lastig om tijd en aandacht vrij te maken voor de mens die zij aan het worden zijn. ‘Ik leer nog iedere dag’ is wat je oudere volwassenen vaker op nederige toon hoort zeggen, waarbij dat ‘ik’ zich echter al wel heeft gevormd. Hun identiteit wordt ook voor henzelf mede bepaald door de publieke mens die zij in relatie tot hun professioneel-maatschappelijke context zijn. De noodzaak van verdere menswording, en het verlangen om terug te blikken en inzicht te krijgen in wie je bent geworden en wie je wilt zijn, dient zich vervolgens pas weer in alle hevigheid aan vanaf de derde levensfase, wanneer het werkzame leven richting afronding gaat en de vraag naar het daarna zich aandient. In geen enkele levensfase komen menszijn en mens worden zo natuurlijk bijeen als in deze. Menswording kunnen we – in tegenstelling tot ouder worden – actief ervaren als een proces dat zich hier en nu in de tijd voltrekt. Ook wie vijftig is, is daar met de nodige aandacht toe in staat. En daar ligt volgens ons de sleutel tot het voeren van een betekenisvol gesprek over ouder worden met mensen die nog niet oud zijn.
Worden wie je bent
Ouder worden is te beschouwen als een vorm van mens worden, van zelfverwerkelijking zoals Lacuelle met filosoof Charles Taylor zegt. Het zou daarom goed zijn als burgers, behorende tot de doelgroep van de campagne Praat vandaag over morgen, in de leeftijd van vijftig tot vijfenzestig jaar, niet zozeer worden aangesproken op hun ouder worden, maar zichzelf in eerste instantie kunnen beschouwen als mens in wording, met veranderende waarden en waarheden. Vanuit je menswording het gesprek voeren over de toekomst, met inbegrip van de keuzes die men zal moeten gaan maken op het vlak van fit blijven, zorg en wonen, leidt tot een meer in de leefwereld van mensen verankerde semantische ruimte. Zeker wanneer we de lokale context van de wijk daarbij in ogenschouw nemen.
Een start met deze benadering hebben wij al gemaakt. In de filosofische gesprekken over ouder worden die we vanuit Leyden Academy begeleiden, komen voornamelijk mensen uit een wijk in Den Haag, van tussen de vijftig en zeventig jaar. Dat heeft mogelijk te maken met de relatief jonge leeftijd van de gespreksleider, maar het is ook in overeenstemming met de doelen die met de gesprekken worden beoogd. Voor Biewinga stond inzicht in de betekenis van ouder worden voor ouderen zelf centraal, voor ons specifieker het bewustzijn van menswording in het licht van ouder worden. Veel van de lessen die Biewinga ons aanreikt zijn zeer bruikbaar voor het voeren van gesprekken met deze leeftijdscategorie. Deelnemers blijken een sterke behoefte te hebben aan betekenisvorming in het licht van de tijd, en bovendien van een toekomst die voor velen van hen, en voor hun kinderen, zeer ongewis is.