Zorgzame buurten: een nieuw Vlaams beleidsbegrip
De Vlaamse overheid zoekt, net als veel andere overheden, naar antwoorden om de maatschappelijke uitdagingen die een ouder wordende bevolking met zich meebrengt, aan te pakken. In het licht hiervan dook in het beleidsdiscours enkele jaren geleden het begrip ‘zorgzame buurten’ op. Een zorgzame buurt wordt binnen het Vlaamse beleid begrepen als een “samenhangende en buurtgerichte aanpak van wonen, zorg en welzijn opdat de persoon met een ondersteuningsnood zo lang mogelijk thuis of in de vertrouwde omgeving kan blijven wonen” (Vandeurzen, 2018). Om dit te realiseren, wordt ingezet op buurtgerichte zorg als organisatiemodel. Deze kijk vertaalde zich in decreten en beleidsnota’s. Zo is ‘buurtgerichte zorg’ opgenomen als één van de werkingsprincipes voor de woonzorgvoorzieningen in het nieuwe woonzorgdecreet, de regelgeving voor de Vlaamse woonzorgsector.
Ook de praktijk stond en staat niet stil. Verschillende lokale besturen, woonzorgorganisaties en andere zorg- en welzijnsactoren experimenteerden al met verschillende initiatieven en acties die vallen onder de brede noemer van zorgzame buurten. Als praktijkonderzoekers volgen we enkele van deze initiatieven op de voet en evalueren we de impact in de praktijk. We nemen diepte-interviews af met met buurtbewoners en lokale verkozenen en organiseren focusgroepen met betrokken professionals en andere stakeholders.
Op basis hiervan maken we een beschouwing: wat zijn de mogelijkheden, maar ook de valkuilen, grenzen en randvoorwaarden voor de praktijkvertaling van het beleidsconcept ‘zorgzame buurten’ als na te streven ideaalbeeld in Vlaanderen en kan het (deels) een antwoord bieden op de uitdagingen van de ouder wordende bevolking?
Het potentieel van het begrip zorgzame buurten
‘Zorgzame buurten’ als beleidsconcept biedt de praktijk enkele kansen en aanknopingspunten om te werken rond uitdagingen waar ouderen, maar ook andere kwetsbare inwoners, mee geconfronteerd worden. Een eerste potentieel dat het begrip heeft, is de focus op het geografische, de nabije woonomgeving van personen met een ondersteuningsnood. Juist deze geografische nabijheid is van belang voor personen, die omwille van gezondheids- of andere problemen zoals financiële beperkingen, beperkt zijn in hun mobiliteit. Ouderen, die vaak met meerdere chronische aandoeningen geconfronteerd worden, zijn hierin een belangrijke groep.
Daarnaast staat het concept ‘zorgzame buurten’ ook voor een inclusieve aanpak: het richt zich op iedereen in de buurt, elke buurtbewoner met elk zijn noden en behoeften. Deze inclusieve kijk heeft het potentieel om over doelgroepen heen te denken en te werken. Het biedt een aanknopingspunt om discriminatie of stereotypering, zoals ook ouderen dit kennen in de vorm van ageism, tegen te gaan. Ouderen worden in de denkwijze van ‘zorgzame buurten’ niet beschouwd als een aparte doelgroep, maar als buurtbewoners, die mogelijk steun en hulp nodig hebben, maar deze evengoed kunnen bieden.
Een derde, daarmee samenhangende, kans die werken rond zorgzame buurten biedt, is de domeinoverschrijdende aanpak. Zorgzame buurten staan voor een samenwerking over verschillende beleidsdomeinen: niet alleen zorg, maar ook welzijn en wonen, mobiliteit en ruimtelijke ordening zijn belangrijke beleidsdomeinen die verwacht worden bij te dragen aan de doelstelling. De buurtbewoner, met al zijn zorg- en ondersteuningsnoden, staat centraal. Ook hier zitten kansen om, vanuit de denkwijze van zorgzame buurten, over de klassieke hokjes heen te werken en de buurtbewoner, en dus ook de oudere, met al zijn mogelijke zorg- en ondersteuningsnoden centraal te stellen en samenwerking binnen en over sectoren heen te bevorderen.
Ten vierde biedt focussen op de ‘buurt’ als werkterrein eveneens kansen. Eén van de impliciete uitgangspunten van ‘zorgzame buurten’ is dat de buurt invloed uitoefent op de levenskansen van de buurtbewoners, los van zijn of haar persoonskenmerken (Albeda & Oosterlynck, 2018). Dit noemen we ‘buurteffecten’. Zo kan bijvoorbeeld de aan- of afwezigheid van bepaalde publieke diensten of voorzieningen een effect hebben op het welbevinden van de inwoners. Denk aan de aanwezigheid van een lokaal dienstencentrum voor ontmoeting voor ouderen. Of het verdwijnen van de lokale kruidenier waardoor ouderen niet alleen voedselvoorziening vlak bij de deur verliezen, maar ook een plaats voor laagdrempelig contact in de buurt (Volckaert e.a., 2019). Ook kan de kwaliteit van voetpaden of de aan- of afwezigheid van bijvoorbeeld banken in de buurt, een invloed hebben op de gezondheid en ontmoetingskansen van ouderen. Inzetten op deze ‘buurteffecten’ biedt dan ook kansen om bij te dragen aan de algemene doelstelling die ‘zorgzame buurten’ beoogt, namelijk personen met zorg- en ondersteuningsnoden zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving laten wonen (ageing in place).
Van theorie naar praktijk: onduidelijkheid en foute verwachtingen
Dat het begrip potentieel biedt, betekent echter niet dat énige voorzichtigheid niet op zijn plaats is. Een eerste belangrijk vraagstuk waar de praktijk keer op keer op botst is de vraag: ‘wat is een buurt nu juist’? Dit afbakenen is subjectief en niet evident. Voor sommigen is een ‘buurt’ een straat, voor anderen een wijk of bepaald deel van een dorp of gemeente, voor anderen een heel dorp of gehucht. Zelfs mensen die naast elkaar wonen, zullen ‘hun buurt’ anders afbakenen.
Maar niet iedereen woont in een ‘buurt’ of heeft een buur. Bijna 28% van de Vlaamse bevolking woont op een plaats met een onvoldoende mix van basisvoorzieningen op wandel- of fietsafstand, zogenaamde ‘voedselwoestijnen’. Onder hen zijn heel wat 65-plussers (Volckaert e.a., 2019). Hoewel het concept van zorgzame buurten veel potentieel heeft, is de Vlaamse ruimtelijke ordening weinig voorwaardenscheppend om dit te realiseren.
Ook dreigt de lat voor ‘burenhulp’ te hoog te worden gelegd. Immers, zelfs wanneer je een buur hebt, betekent dit niet noodzakelijk dat die jou effectief helpt wanneer je een nood hebt of ervaart. Buren helpen elkaar niet als vanzelf. Pas wanneer er ingezet wordt op ontmoeting en buren elkaar kennen, kan burenhulp volgen (Heylen & Lommelen, 2016). Wanneer buren elkaar wel helpen, beperkt deze hulp zich doorgaans tot ‘het kleine helpen’. Het gaat hierbij om meer sporadische hulp zoals een keer helpen in de tuin, boodschappen doen of een babbeltje slaan. Meer frequente hulp of hulp bij bijvoorbeeld persoonsverzorging is meestal niet aan de orde (Heylen & Lommelen, 2016). Dit kleine helpen kan dus op vele manieren vorm krijgen en erg waardevol zijn maar kent tegelijk ook zijn grenzen.
Door te appelleren op zorgzaamheid van de burger als buur, buurtbewoner en mantelzorger dreigt ook de verantwoordelijkheid van de professional naar de achtergrond te verschuiven. Meer (na)druk komt impliciet te liggen bij de burger, als zorgvoorziener: voor zichzelf, als buurtbewoner of als mantelzorger. Deze kijk vloeit voort uit het concentrische model van de Wereldgezondheidsorganisatie dat ook schuilgaat achter het Vlaamse beleid. Binnen dit model staat de persoon zelf centraal, vervolgens de informele zorg door familie, vrienden, kennissen en de gemeenschap, gevolgd door de cirkel van de professionele zorg. Echter, dit model faciliteert een ‘deficitdenken’ (Thys, 2018). Enerzijds worden de verwachtingen naar informele zorgverleners hoog en dreigen professionals meer op de achtergrond te raken. Anderzijds moedigt dit model de perceptie aan dat personen die over geen informeel steunnetwerk beschikken een ‘tekort’ hebben. En het zijn de meest kwetsbaren die het minst vaak over zulk een netwerk beschikken.
Een andere moeilijkheid waar de praktijkvertaling tot slot op botst, is de ‘functionele differentiatie’ die eigen is aan de (lokale) overheid in Vlaanderen. Hoewel zorgzame buurten een transversale samenwerking als oogmerk hebben, is de Vlaamse praktijk hier (nog) niet op georganiseerd. Waar binnen het domein zorg in de hervormde eerste lijn vooral gekeken wordt naar de eerstelijnszone (een bovenlokale samenwerking tussen beleid/lokale besturen, welzijn, zorg én personen met een zorg- en ondersteuningsnood), zit voor het welzijnsbeleid bijvoorbeeld het lokaal bestuur aan het roer. Het idee van zorgzame buurten dat samenwerking tussen deze beleidsdomeinen beoogt, leidt in de praktijk tot onduidelijkheid. Wie moet er nu die zorgzame buurt gaan realiseren? Dit beperkt zich niet enkel tot frictie tussen de beleidsdomeinen zorg en welzijn, maar ook bijvoorbeeld tussen welzijn en wonen, ruimtelijke ordening en mobiliteit. Is ‘zorgzame buurten’ binnen een lokaal bestuur bijvoorbeeld een bevoegdheid van de schepen van welzijn en/of van de schepen van ruimtelijke ordening of wonen?
Enkele slotbeschouwingen: van zorgzame buurten een werkbaar begrip maken, ook voor ouderen
Deze kanttekeningen betekenen echter niet dat we het begrip ‘zorgzame buurten’, en wat dit beoogt, met het badwater moeten weggooien. De visie die schuilgaat achter ‘zorgzame buurten’ biedt een kapstok om met veel van de uitdagingen die gepaard gaan met de vergrijzing van de bevolking aan de slag te gaan. Het biedt kansen om ageism aan te pakken en om een steunnetwerk van professionele en informele zorgverleners rond de zorgbehoevende oudere te vormen, in zijn nabije woonomgeving.
Dat veel lokale besturen en woonzorgorganisaties deze kansen zien, bewijst het groeiend aantal activiteiten dat de afgelopen jaren ontstond onder deze brede noemer. De verdere concretisering in de praktijk vraagt echter enkele aandachtspunten, wil het wezenlijk tegemoetkomen aan de noden en behoeften van ouderen.
Een eerste belangrijk aandachtspunt is dat ouderen die niet ‘in een buurt’ maar meer afgelegen wonen, niet uit het oog mogen verloren worden. Dit vraagt op korte termijn om outreachend werken. Op lange termijn biedt het begrip moving in time houvast: dit betekent inzetten op tijdig verhuizen naar een aangepaste woning en woonomgeving die toelaat om goed ouder te worden (Volckaert e.a., 2019). Dus niet in een lintbebouwing of afgelegen.
Ook mag de rol van de professional in dit verhaal niet onderschat worden, en die van buurtbewoners niet overschat. De professional, of het nu de buurtzorgregisseur is, de centrumleider van het lokaal dienstencentrum, de verzorgende, de maaltijdbezorger of de thuisverpleegkundige, elk hebben ze vanuit hun professionele achtergrond ervaring en expertise in verbindend en faciliterend werken. Werken aan ‘zorgzame buurten’ vraagt vaak een andere manier van werken, maar maakt de professional niet overbodig. Integendeel, het zijn juist de professionals die nodig zijn om steunnetwerken van andere professionals, van buren en van mantelzorgers rond de zorgbehoevende oudere te vormen. Thys (2018) pleit in dit opzicht voor een complementaire manier van werken die niet uitgaat van het tekort, maar met een positieve, krachtgerichte blik op zowel informele als professionele hulpverlening kijkt. Zelfzorg, informele, professionele en gespecialiseerde zorg kunnen elkaar gelijktijdig aanvullen, in plaats van dat de professionele zorg pas inspringt wanneer de zelfzorg en de informele zorg ontoereikend blijken. Dit denken laat toe om ook de meer kwetsbare ouderen zonder sociaal netwerk niet uit het oog te verliezen, niet louter te benaderen vanuit de bril van een ‘tekort’ en als vanzelfsprekend professionele ondersteuning te bieden (Thys, 2018).
Samenvattend, door ‘zorgzame buurt’ te formuleren als een ideaalbeeld om naar te streven, iets dat af is, een buurt die dient verwezenlijkt te worden, dreigt het dynamische of procesmatige verloren te gaan en dreigen ook veel mensen die niet in een ‘buurt’ wonen de boot te missen. Een zorgzame buurt is echter nooit ‘af’. Mensen zijn immers dynamisch: hun interesses, noden en wat ze kunnen betekenen voor de buurt evolueren doorheen hun leven. Ook de plaats waar ze wonen kan, en moet misschien soms, veranderen (moving in time). Een nabije, zorgzame buurtwerking kan inspelen op deze veranderingen en deze veranderingen ook mee vormgeven.