Nieuw programma wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen
‘Zelf als het kan, thuis als het kan, digitaal als het kan’, dat zijn de uitgangspunten van het nieuwe programma wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen in Nederland (Ministerie VWS, 2022). Dit programma is ontstaan vanuit het besef dat de huidige organisatie van zorg, zowel in personele als in financiële zin, niet meer houdbaar is. Andere vormen van zorg, bewustwording van mogelijkheden en onmogelijkheden op het gebied van zorg en wonen, en nadenken over een geschikte woonsituatie, maken onderdeel uit van het programma.
‘Zelf als het kan’ betekent het vergroten van de mogelijkheden voor ouderen om zo lang mogelijk, vooral met ondersteuning van het eigen netwerk, zelfredzaam te blijven, ook als de gebreken van de ouderdom zich aandienen. ‘Thuis als het kan’ betekent voor ouderen dat het belangrijk is dat zij nadenken over de geschiktheid van de woning/woonomgeving bij mogelijke (toekomstige) eigen beperkingen, mogelijke aanpassingen dan wel geschikte alternatieven.
Wat vinden ouderen er zelf van?
Studentonderzoeker Fedda Feenstra deed op verzoek van de seniorenraad van de gemeente Tytsjerksteradiel onderzoek naar de mening en het bewustzijn van ouderen ten aanzien van het ontvangen van zorg en het al dan niet kunnen blijven wonen in de eigen woning. Ze deed dit in het dorp Hurdegaryp.
Centraal in dit onderzoek stond de vraag: ‘In hoeverre maken thuiswonende ouderen (65+) in Hurdegaryp afwegingen rondom (toekomstige) zorg en passend wonen en welke afwegingen worden dan gemaakt?’
Bij het onderzoek werd een vragenlijst uitgezet onder ouderen in de gemeente Tytsjerksteradiel. Vijftig thuiswonende ouderen (77% van de benaderde ouderen) vulden de vragenlijst in, en bij twee ouderen werd een diepte-interview gehouden.
Zorg: zelf als het kan?
Zelfredzaamheid van de oudere vraagt om eigen regie van de oudere. Het hebben van zelfregie is belangrijk voor de zorgvrager, maar uit literatuur komen ook de beperkingen hiervan naar voren. Zo leidt dit soms tot het te laat of niet inschakelen van de juiste zorg door beperkte gezondheidsvaardigheden van de zorgvrager, schaamte of een slechte financiële positie (De Klerk et al., 2019).
Uit het onderzoek van Fedda Feenstra komt ook de behoefte aan, maar ook de zorgen over zelfregie naar voren. Respondenten vragen zich af of juist de beperkte beschikbaarheid van de toekomstige zorg ten koste zal gaan van de eigen regie.
Over of men de (toekomstige) zorg kan betalen, maakt bijna de helft (47%) van de participanten zich zorgen. Dit betekent niet automatisch dat ouderen hiervoor (kunnen) gaan sparen. 7% van de participanten spaart (bijna) altijd voor de zorg die misschien in de toekomst nodig zal zijn, 13% doet dit regelmatig, 26% soms en meer dan de helft van de participanten (54%) doet of kan dit niet.
De zorg in de toekomst
Meer dan de helft van de participanten (52%) heeft het gevoel dat ze de zorg die ze nu nodig (zouden) hebben, kunnen ontvangen. Meer dan de helft van de participanten verwacht dat benodigde zorg ook in de toekomst beschikbaar zal zijn (56%), 21% gaat hier niet van uit en 23% heeft daar geen mening over/weet dat niet. De participanten die momenteel zorg ontvangen zijn hierover in het algemeen iets optimistischer dan degenen die nu geen zorg ontvangen.
Men heeft bovendien zorgen over of de zorgverleners in de toekomst genoeg tijd per persoon zullen kunnen besteden en over de kwaliteit van de zorg.
Het sociale netwerk
Bij de participanten die zorg ontvangen, wordt deze meestal geleverd door de thuiszorg (42%), gevolgd door kinderen (26%) en buren/vrienden/kennissen (11%). Bij geen van deze participanten wordt de zorg verleend door een partner.
Het sociale netwerk inzetten voor zorg is voor ouderen vaak lastig, als hindernissen ervaren ouderen dat zij hierbij afhankelijk zijn van de gezondheid en beschikbaarheid van anderen: vrienden verkeren qua gezondheid vaak in dezelfde positie, jongeren hebben het vaak erg druk met hun eigen gezin (Huisman e.a., 2014).
Mocht men in de toekomst zorg nodig hebben, dan hebben de participanten van het onderzoek een duidelijke voorkeur wie deze zorg levert. In onderstaande tabel wordt aangegeven welk type zorg men van welke hulpverleners eventueel zou willen. Alleen bij begeleiding komen vrienden en kennissen in beeld, hierbij scoren overigens kinderen hoger dan thuiszorg. In tabel 2 worden de scores aangegeven bij verschillende vormen van zorg. Per kolom worden met kleur de hoogste scores benadrukt.
Iets meer dan een kwart (29%) van de participanten antwoordt op de vraag ‘in hoeverre bent u bezig met uw sociale netwerk om voldoende personen om u heen te hebben, mocht u hulp nodig hebben’, nooit hiermee bezig te zijn, iets meer dan een derde (39%) is dat soms, 29% regelmatig en 4% altijd. Als reden dat men hier niet mee bezig is, wordt aangegeven dat de participant het sociale netwerk niet wil of kan belasten. De achtergrond van de ouderen lijkt hier ook een rol in te spelen. De participanten die hoger opgeleid zijn durven zowel bekenden als (zorg)professionals om hulp te vragen. De participanten die lager opgeleid zijn vragen liever de zorgprofessionals om hulp in plaats van hun sociale netwerk, dat geldt vooral voor vrouwen.
Wonen: thuis als het kan?
In de Actielijn Wonen en zorg (Rijksoverheid, 2018) wordt verwacht dat het aantal ouderen met een ongeschikte woonsituatie in de toekomst zal toenemen. Wanneer een woning niet aansluit bij de wens en behoefte van de oudere kan dit leiden tot onnodige zorgkosten door afnemende gezondheid en welbevinden.
45% van de participanten geeft bij het onderzoek aan in een huis te wonen dat ongeschikt is om oud(er) in te worden. Dat betekent echter niet automatisch dat men wil verhuizen of maatregelen treft/kan treffen om het huis wel geschikt te maken: zie figuur 1.
Bij het geschikt maken van de woning, komt de traplift het meest naar voren, soms wordt ook benoemd dat de woning daar niet geschikt voor is, maar dat deze eigenlijk wel nodig zou zijn. Uit de verdiepende interviews lijkt er onvoldoende kennis te zijn hoe dit te realiseren.
Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna de helft (45%) van de participanten in het huidige huis wil blijven wonen, ruim een kwart (27%) van de participanten wil in de vertrouwde buurt wil blijven. Uit literatuur komt daarnaast naar voren dat ouderen niet bij hun (schoon)kinderen willen inwonen, slechts 5% tot 6% denkt hier positief over (Akkermans et al., 2020).
De participanten in het onderzoek ervaren als grootste belemmering om te verhuizen, dat er geen of een beperkt aanbod aan geschikte huizen is (21%). Ook participanten met een woning waarvan zij zeggen dat deze niet geschikt is om ouder in te worden, geven aan dat er onvoldoende aanbod is om te kunnen verhuizen.
Van de participanten maakt 48% zich soms, 11% regelmatig en 9% (bijna) altijd zorgen of er nu of in de toekomst een geschikte woning beschikbaar zal zijn. 53% van de participanten geeft aan zich soms zorgen te maken of ze in de toekomst met de partner kunnen blijven samenwonen.
De belangrijkste reden voor ouderen om te gaan verhuizen is hun gezondheid, gevolgd door kleiner en/of gelijkvloers willen wonen en in de buurt van voorzieningen wonen, zoals huisarts en winkels (Gielen e.a., 2018). Dit komt ook uit dit onderzoek naar voren, hiernaast wordt ook het openbaar vervoer genoemd. In het geval van eventueel verhuizen, geeft 50% van de participanten aan naar een gelijkvloers appartement te willen, gevolgd door een aanleunwoning met aanvullende zorg (18%). Beroep kunnen doen op zorg (29%), privacy (27%) en een gezamenlijke ruimte (23%) zijn belangrijke voorwaarden voor de participanten. Ook een eigen parkeerplek wordt door 15% van de participanten genoemd. Als er zorg kan worden geboden in appartementencomplexen in het eigen dorp, geeft 63% van de participanten dit als een reden aan om hierheen te gaan verhuizen.
Druk van de maatschappij
In dit onderzoek geven thuiswonende ouderen zowel bij de vragenlijst als in de interviews aan dat zij zich onder druk gezet voelen door de omgeving, berichten in de media en de overheid. Zij ervaren een negatief beeld van ouderen: dat de ouderen de pensioenen van de jongeren opeten, woningen opeisen en ruimte moeten maken voor jongeren. Ze hebben het gevoel dat zij zich moeten verantwoorden naar de medemens over hoe en waar zij willen wonen en over hoe zij gebruikmaken van zorg. Daarnaast ervaren zij, zoals eerder aangegeven, belemmeringen ten aanzien van het vinden van alternatieven voor zorg, het aanpassen van de woning en verhuizen. Dit alles geeft een spanningsveld, waar ouderen last van hebben. Een citaat van een van de ouderen: “Ik heb zelf voor mijn pensioen gewerkt, anders kreeg ik het niet. Ik heb 30 jaar mijn inleg gedaan en waarom mag ik daar niet van profiteren? Zit ik in een huis van een ander? Nou, volgens mij zit ik gewoon in dingen die ikzelf betaal en waar ikzelf mee bezig ben geweest.”
Het positief ondersteunen van de eigen regie is nodig
Uit het onderzoek kan samenvattend worden geconcludeerd dat het zelf doen of zelf organiseren van zorg voor ouderen moeilijk blijkt te zijn. Tegelijkertijd vinden ouderen eigen regie belangrijk. Bij onvoldoende kennis over mogelijkheden, kan dit echter leiden tot niet of te laat inschakelen van zorg en/of verlies van eigen regie. Het ondersteunen van de eigen regie is daarom belangrijk.
Een opvallend resultaat van het praktijkonderzoek is, dat 45% van de participanten aangeeft dat hun huis niet geschikt (te maken) is om ouder in te worden, en dat hiervan 41% tegelijkertijd geen verhuisplannen heeft en meestal ook géén maatregelen in het huidige huis treft of kan treffen. Ook omdat veel ouderen aangeven graag in het eigen huis en/of in de eigen omgeving te willen blijven wonen, is ook hierbij vaak ondersteuning nodig voor het vinden van aanpassingen die wel mogelijk zijn of het aanbieden van woningen die wel geschikt en voor de oudere prettig zijn om oud in te worden.
Aanbevelingen voor ondersteuning van ouderen
Kijkend naar het nieuwe programma wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen en de uitkomsten van het onderzoek, worden door de onderzoeker een aantal aanbevelingen gegeven, waarbij gemeenten, welzijnsorganisaties en seniorenorganisaties een rol kunnen spelen in het ondersteunen van ouderen:
- Ouderen alternatieven en ondersteuning bieden voor het zelf en vroegtijdig organiseren van zorg. Het welzijnswerk waar zij een beroep op kunnen doen in kaart brengen: bij (het begeleiden bij) zorgbehoefte en bijvoorbeeld vervoer. Door deze (gemeentelijke) sociale kaart via een folder te verspreiden bij de huisartsenpraktijk, de thuiszorgorganisaties of bij voorzieningen zoals winkels, bekendheid geven aan deze organisaties aan de ouderen zelf.
- In samenwerking met de gemeentelijke seniorenraad bijeenkomsten organiseren voor thuiswonende ouderen, waarin aandacht besteed wordt aan mogelijkheden van aanpassingen in de eigen woning, zoals bijvoorbeeld een voorlichting ten aanzien van het laten plaatsen van een traplift.
- De seniorenraad, vertegenwoordigers van de gemeente en thuiswonende ouderen gaan met elkaar in gesprek gaan over het aanbod van geschikte woningen, zo mogelijk met aanvullende zorg. Daarbij kijken wat er in de eigen omgeving mogelijk is.
Hoe verder
‘Zelf als het kan, thuis als het kan, digitaal als het kan’, zijn de uitgangspunten van het nieuwe programma wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen in Nederland (Ministerie VWS, 2022). Dit onderzoek onder ouderen laat zien dat om dit te laten slagen, vooral ook rekening gehouden moet worden met wensen, mogelijkheden en afwegingen van ouderen: niet voor hen denken, geen negatieve druk zetten, maar vooral met hen samen zoeken naar mogelijkheden.