De overeenkomst tussen technologiegebruik door ouderen en Baboesjka poppetjes
Technologie wordt gezien als een middel om langer veilig en zelfstandig thuis wonen bij ouderen mogelijk te maken, ook als er sprake is van gezondheidsproblemen. We kunnen daarbij verschillende categorieën van technologie onderscheiden: om te beginnen technologie die activiteiten in het dagelijks leven ondersteunt, zoals automatische verlichting, afstandsbediening, trapliften, rookalarmering. Deze technologie is niet direct aan de zorg gerelateerd. Een andere categorie betreft technologie die wordt gebruikt als er sprake is van gezondheidsproblemen. Dan gaat het bijvoorbeeld over leefstijlmonitoring (waarbij met behulp van sensoren leefpatronen worden gemonitord, bijvoorbeeld beweging in huis, het openen van bepaalde deuren zoals van de toilet of koelkast). Het kan ook gaan om eHealth voor specifieke aandoeningen, zoals hartfalen, Chronisch Obstructief Longlijden (COPD), dementie of diabetes. Wat deze zorg-gerelateerde technologieën met elkaar gemeen hebben, is dat er vele partijen betrokken zijn. Om te beginnen de oudere zelf, familieleden, zorgprofessionals en hun zorgorganisatie, maar ook de ontwikkelaars en leveranciers van de technologie, verzekeraars en beleidsmakers. Eigenlijk een heel netwerk van ‘poppetjes’, die maar op één manier in elkaar passen: vergelijkbaar met Baboeska’s. Of anders gezegd: als een van de betrokken partijen niet goed aangehaakt is, is de kans om bij te dragen aan langer veilig zelfstandig wonen door ouderen minder groot (Peek, Wouters, Luijkx, & Vrijhoef, 2016; van Boekel, Wouters, Grimberg, van der Meer, & Luijkx, 2019).
In het navolgende wordt achtereenvolgens het perspectief van ouderen en van zorgprofessionals, dus diegenen die het meest direct betrokkenen zijn, besproken vanuit de theoretische kaders. Vervolgens wordt het samenspel van de veelheid van stakeholders onder de loep genomen. Bij elk van de onderdelen wordt een reflectie gegeven. Deze reflectie is in de workshop ‘Wat maakt senioren zo slim? (Op zoek naar de slimste senior van Nederland)’ tijdens het congres ‘Slimmer thuis’ op 23 mei 2019 in Rotterdam gegeven. In deze workshop is door twee senioren (Heleen Post, 93 jaar, en Iris Kooijman, 73 jaar) en diverse professionals uit de zaal, gereageerd op de theorie met eigen praktijkvoorbeelden.
Ouderen en technologie
Ouderen zijn veel minder dan jongeren opgegroeid met digitale technologie. Het valt dan ook te verwachten dat zij, als het gaat om zorg bij gezondheid of ondersteuning in het dagelijks leven, niet zelf als eerste denken aan technologie als optie.
In een langlopend onderzoek naar de acceptatie van technologie door ouderen, kwam dit inderdaad naar voren (Peek et al., 2015). Voor het kunnen gebruiken van technologie als ondersteuning is in de eerste plaats een zekere interesse en motivatie voor het gebruik van technologie noodzakelijk. Zeker als het om zorgtechnologie gaat, vindt men al gauw dat dit meer iets is voor een ander dan voor zichzelf. Daarnaast vinden ouderen zichzelf vaak onvoldoende vaardig om technologie te gebruiken, maar ook dichten ze technologie soms ongunstige eigenschappen toe, of zien ze negatieve consequenties, bijvoorbeeld het belasten van hun kinderen. Triggers om technologie te gebruiken kunnen aanbiedingen door leveranciers zijn, overheidsbeleid, maar ook vergoedingen van zorgverzekeraars. En, last but not least, van groot belang zijn de menselijke steun vanuit de eigen sociale omgeving: kinderen en met name kleinkinderen, maar ook andere enthousiaste ouderen, kunnen een belangrijke ondersteuning zijn voor senioren om technologie te (gaan) gebruiken.
Zorgprofessionals en technologie
Voor zorgprofessionals betekent het werken met digitale technologie vaak tegelijkertijd een andere manier van werken. Het gebruik van leefstijlmonitoring bijvoorbeeld, betekent dat een zorgprofessional moet reageren op afwijkingen van (digitaal gegenereerde) patronen, en niet op basis van een mondelinge klacht of anamnese. Er treedt een procesverandering op, die de rol van de professional grondig verandert.
Een theorie die daar handen en voeten aan geeft is de Normalisation Process Theory (May et al., 2009). In deze theorie wordt uitgelegd dat er grofweg vier thema’s (constructen) van belang zijn om binnen een zorgorganisatie te komen tot het regelmatig en binnen de routine gebruiken van technologische innovaties (de technologie is dan genormaliseerd). Het eerste construct (Coherence genaamd) gaat over de gezamenlijke verwachtingen die teamleden van een innovatie hebben: is die gelijk, reëel, op elkaar afgestemd? Het tweede construct (Cognitive Participation) gaat over het daadwerkelijk doorgronden van de veranderingen die een innovatie op de werkvloer teweeg brengt, zoals de verschuiving van rollen, verantwoordelijkheden en taken. Ten derde (Collective Action) gaat het om de gezamenlijke uitvoering en praktische zaken zoals voldoende ondersteuning vanuit het management, tijd om te leren, een helpdesk. En tenslotte gaat het vierde construct (Reflexive Monitoring) over of er voldoende wordt geëvalueerd, bijvoorbeeld of het beoogde doel wordt behaald en waar de knelpunten zitten. Met name deze evaluatie wordt vaak onvoldoende gedaan, waardoor technologische innovaties halfslachtig worden doorgevoerd of letterlijk in de kast belanden.
Zorgprofessionals die nu in de praktijk werken zijn niet of onvoldoende opgeleid met technologie. Het gevolg is dan ook dat zij na een (zorg)probleemanalyse, niet met technologie als oplossing komen, maar eerder terug zullen vallen op conventionele oplossingen (Nieboer, van Hoof, Van Hout, Aarts, & Wouters, 2014). Vaak zijn patiënten hierin creatiever. Het voorbeeld dat door Iris en Heleen in reactie op deze bevinding werd gegeven, illustreert dit heel mooi (zie kader).
Zoveel hoofden, zoveel zinnen
Het gebruik van technologie (inclusief eHealth) in de langdurige zorg is om verschillende redenen complex. Het gaat om complexe ziektebeelden, veelal om oudere patiënten met co-morbiditeit, patiënten met minder grote sociale netwerken dan jongeren, waardoor de samenwerking tussen verschillende (zorg)disciplines noodzakelijk is, en het gaat over technologie. Er zijn naast zorgdisciplines daardoor ook andere betrokkenen: rondom de technologie zelf en rondom beleid en financiering.
Een theoretisch model dat dit inzichtelijk maakt is het Triple I model. De drie I’s staan voor Identity of Intrinsic values, Interests en Ideals. Elke professionele praktijk, bijvoorbeeld die van de verpleegkundige of van de technologieleverancier, kan met deze drie brillen worden beschouwd. Ook de ‘praktijken’ van de patiënt kunnen op deze wijze worden geanalyseerd. Immers, ook een patiënt bevindt zich in verschillende praktijksituaties, bijvoorbeeld zijn of haar werk, activiteiten in het dagelijks leven en hobby’s.
Identity gaat over waarden waaraan een praktijk haar identiteit ontleent. De identiteit van bijvoorbeeld de verpleegkunde is gelegen in de zorg voor de gezondheid van anderen, met als kernwaarden empathie, vertrouwen, zorg en respect. Voor andere beroepen ligt de focus anders. Zo zal in de bouw veiligheid een belangrijke kernwaarde zijn. Interests gaat over algemene belangen van een beroepsgroep, bijvoorbeeld beroepscodes, maar ook belangen van zorgverzekeraars, in het geval van geneeskunde. Bij Ideals gaat het tenslotte om tijdgebonden en sociaal beïnvloedbare aspecten. Een voorbeeld uit de zorg is het streven naar zelfregie.
Bij Triple I gaat het om het kijken naar praktijken als een cultuur. Culturen zijn vaak hardnekkig, niet uitsluitend rationeel en lastig te veranderen. Het zijn diep in de praktijk gewortelde gewoontes. Technologische innovatie vraagt om een gedegen kennis van de verschillende culturen van verschillende betrokkenen. Het transparant en vooraf bespreken van waarden, belangen en idealen, is een noodzakelijk fundament voor het welslagen ervan. In het onderstaande voorbeeld wordt dit onderschreven.
Geconcludeerd kan worden dat het succesvol in gebruik nemen van technologie ter ondersteuning van het zelfstandig thuis wonen door ouderen, meer betekent dan een werkzame technologie. Het gaat om een samenspel van verschillende belanghebbenden en een zorgvuldig implementatieproces.
Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Iris Kooijman en Heleen Post.