In 2022 spaarden de Belgen 12,5% van hun beschikbare inkomen volgens de meest recente cijfers van de Nationale Bank van België. Die spaarquote van 12,5% is flink lager dan de spaarquote van de Belgen rond de millenniumwisseling. In 2001 was de spaarquote nog gelijk aan 18,1%. Op een kortstondige opflakkering tijdens de coronacrisis na, daalde de spaarquote gestaag tijdens de laatste twintig jaar. Terwijl de Belgen zich aan de kop van de eurolanden konden nestelen in 2001, zitten ze nu eerder in de middenmoot. De hiervoor geciteerde cijfers geven gemiddelden weer over alle Belgen. Het spreekt vanzelf dat er achter dat gemiddelde een grote verscheidenheid in spaargedrag schuilgaat. Zo zijn vele Belgen amper in staat om iets opzij te zetten op het einde van de maand, terwijl anderen een veelvoud van het bedrag dat ze spenderen aan consumptie kunnen sparen.
Van-de-hand-naar-de-mond-levende consumenten
Gezinnen die quasi hun volledige beschikbaar inkomen uitgeven tegen het einde van de maand worden in het Engels ‘hand-to-mouth consumers’ genoemd. Deze gezinnen leven van de hand naar de mond: bijna elke euro die ze ontvangen in een maand wordt uitgegeven in diezelfde maand. Uit recente cijfers van de Household Finance and Consumption Survey, die georganiseerd wordt door de centrale banken en de statistische instituten van de eurolanden, leven in België 25% van de gezinnen van de hand naar de mond (Cherchye e.a., 2023).
Vele lezers van dit artikel denken nu wellicht spontaan dat de meeste gezinnen in die groep een laag inkomen hebben. Armere gezinnen kunnen op het einde van de maand inderdaad weinig tot niets opzij zetten eens ze in hun basisbehoeften hebben voorzien. Toch is de groep van gezinnen die van de hand naar de mond leeft meer heterogeen dan op het eerste gezicht zou lijken. Dat werd overtuigend aangetoond in een belangrijke studie uit 2014 van de economen Greg Kaplan en Gianluca Violante. Zo tonen ze aan dat de groep van de gezinnen die niet kunnen sparen uit twee grote subgroepen bestaat: arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen, en rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen.
Arme en rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen
Gezinnen die niet van de hand naar de mond leven steken een deel van hun vermogen in liquide vermogensbestanddelen. Dat zijn vermogensbronnen die vlug en kosteloos kunnen aangesproken worden indien nodig. Denk bijvoorbeeld aan geld op een spaarrekening. Als die gezinnen worden geconfronteerd met een onverwachte daling in hun inkomen, door bijvoorbeeld een ontslag of ziekte, dan kunnen ze hun consumptie relatief goed op peil houden door hun liquide vermogen aan te spreken. Arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen daarentegen hebben een laag beschikbaar inkomen. Op het einde van de maand kunnen ze meestal niets opzijzetten. Al het beschikbare inkomen wordt dus gespendeerd aan consumptie-uitgaven. Die gezinnen hebben dan ook weinig tot niets op een spaarrekening staan. Voor die gezinnen betekent een onverwachte terugval in hun inkomen dat ze de tering naar de nering moeten zetten en hun consumptie moeten terugschroeven.
Tot een jaar of tien geleden werden alle gezinnen die van de hand naar de mond leven over dezelfde kam geschoren in de economische literatuur. In de theoretische literatuur werd er van uitgegaan dat die gezinnen tot het armere deel van de bevolking behoren. In hun studie toonden Kaplan en Violante (2014) echter aan dat er ook een grote groep van relatief rijke gezinnen onderscheiden kan worden in de groep van gezinnen die van de hand naar de mond leven. Deze groep van gezinnen beschikt over een groot beschikbaar inkomen en een relatief groot vermogen. Dat vermogen steekt echter vooral in niet-liquide vermogensbestanddelen waarvoor schulden werden aangegaan. Een typisch voorbeeld betreft vastgoed waarvoor maandelijks een hypotheek moeten worden afbetaald. Bovendien kan dit vermogen op korte termijn moeilijk of alleen tegen grote kosten verzilverd worden.
Die rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen delen kenmerken met zowel de gezinnen die volop kunnen sparen en arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen. Met de gezinnen die kunnen sparen delen ze hun relatief grote beschikbare inkomen en vermogen. Met de arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen delen ze dan weer de afwezigheid van liquide middelen, die negatieve inkomensschokken kunnen opvangen.
Wie zijn de arme en rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen in België?
In een recente studie samen met de economen Thomas Demuynck, Mariia Kovaleva, Geoffrey Minne en Maite De Sola Perea, hebben we de analyses op Amerikaanse data van Kaplan en Violante (2014) en Kaplan, Violante en Weidner (2014) overgedaan voor België (zie Cherchye e.a., 2023). Hiervoor gebruikten we de eerste drie golven van de eerder vermelde Household Finance and Consumption Survey (2010, 2014 en 2017).
Belgische gezinnen beschikken volgens de survey over een vermogen van gemiddeld 436.615 euro (in euro van 2022). Het mediaanvermogen is gelijk aan 290.940 euro: 50% van de gezinnen heeft een vermogen kleiner dan dat bedrag en 50% een vermogen dat groter is. Het gemiddelde vermogen is dus groter dan het mediaanvermogen. Dat wijst erop dat we te maken hebben met een scheve verdeling, in de zin dat er veel gezinnen zijn met een relatief klein vermogen, terwijl een klein gedeelte van de gezinnen over een erg groot vermogen beschikken.
Uit ons onderzoek blijkt dat 25% van de Belgische gezinnen leven van de hand naar de mond. Die gezinnen kunnen dus weinig tot niets sparen. Inkomensverhogingen worden gespendeerd aan een hogere consumptie. Inkomensdalingen impliceren dan weer een daling in hun consumptie-uitgaven. Met dat aandeel aan gezinnen die niet of weinig kunnen sparen zit België in de middenmoot van de westerse landen. Zo blijkt het aandeel van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen gelijk te zijn aan 35% in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, terwijl landen als Australië, Frankrijk of Spanje een aandeel van 20% kennen.
Uit onze cijfers blijkt dat ongeveer 80% van de gezinnen met amper liquide middelen, rijke gezinnen zijn die van de hand naar de mond leven. Driekwart van die gezinnen bezitten vermogen belegd in vastgoed. Een groot gedeelte van die gezinnen hebben ook vermogen steken in andere niet-liquide vermogenscomponenten. Dat staat dus in fel contrast met arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen, die nauwelijks liquide of niet-liquide middelen hebben. Het aantal huiseigenaren in die laatste groep is dan ook verwaarloosbaar.
Een meer gedetailleerde analyse van de aandelen van de verschillende types gezinnen geeft enkele bijkomende inzichten. Zo blijkt uit de onderstaande figuur dat de fractie van arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen relatief stabiel blijft over leeftijden heen. Het aandeel van rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen neemt af naarmate gezinnen ouder worden, terwijl het aandeel van niet-van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen sterk toeneemt naarmate gezinnen ouder worden. Dit is natuurlijk een gevolg van het afbetalen van de schulden.
Figuur 1. Leeftijdsprofiel van de van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen in België. HFCS 2010-2017.
Legenda: W-HtM: rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen; P-HtM: arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen; N-HtM: niet van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen
Niet-van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen en rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen hebben een aantal kenmerken met elkaar gemeen volgens de data. Beide groepen hebben een gelijkaardig maandelijks inkomen, dat substantieel hoger is dan dat van arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen. Ze zijn ook veelal hoger geschoold en kennen minder alleenstaanden. Verder zijn beide gezinstypes veel minder afhankelijk van overheidstransfers dan arme van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen.
Waarom is het onderscheid tussen arme en rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen relevant?
Een belangrijke vraag binnen de macro-economie is die naar de effectiviteit van fiscaal en monetair beleid om de economie te stimuleren. Recent nog stond deze vraag hoog op de agenda tijdens de coronacrisis, die een knauw gaf aan het bruto binnenlands product (bbp) van de meeste landen. Zo kromp het Belgische bbp met 5,4% in 2020 na een gemiddelde groei van 1,8% tussen 2015 en 2019. Gelijkaardige patronen waren zichtbaar in de meeste andere landen. Om de terugval in het bbp in 2020 terug te dringen hebben verschillende overheden grote fiscaal-budgettaire programma’s op poten gezet om de economieën te stutten (zie International Monetary Fund, 2023, voor een gedetailleerd overzicht van de fiscale en monetaire maatregelen die werden genomen in 197 landen).
Vele van de genomen maatregelen impliceren steunmaatregelen die direct vloeien naar de zichtrekening van huishoudens (denk aan vervangingsinkomens of andere transfers). De effectiviteit van die maatregelen hangt af van hoe gezinnen reageren op deze transitoire inkomensveranderingen. Macro- en micro-economische modellen maken een onderscheid tussen permanente en transitoire inkomensveranderingen. Bij permanente inkomensveranderingen gingen economen ervan uit dat die een onmiddellijke en blijvende impact hebben op het consumptiepatroon van gezinnen. De redenering is dat gezinnen die permanent over een groter inkomen beschikken (na bijvoorbeeld een promotie) gemiddeld genomen op een bredere voet gaan leven. Bij transitoire inkomensveranderingen is dat veel minder het geval. Tot zover de theorie. Empirisch onderzoek toont echter aan dat de hierboven vermelde theoretische voorspellingen niet steeds kloppen. Zo blijkt uit recent onderzoek dat Amerikaanse gezinnen gemiddeld 25% van fiscale stimuli spendeerden aan niet-duurzame consumptie in het kwartaal waarin ze deze betalingen ontvingen (Parker, Souleles, Johnson & McClelland, 2013; Misra & Surico, 2014). Dat is veel meer dan verwacht.
Om de feiten met de theorie te verzoenen kwamen Kaplan en Violante (2014) op de proppen met hun nieuwe theorie. In die theorie wordt een onderscheid gemaakt tussen arme en rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen. Doordat die laatste groep een substantieel vermogen heeft, kwam hij niet aan bod in de vroegere economische modellen. Deze modellen gingen er verkeerdelijk van uit dat alle gezinnen met een relatief groot vermogen niet sterk reageren op transitoire inkomensveranderingen. Dat betekent dus dat er verondersteld werd dat enkel armere gezinnen sterk reageren op tijdelijke inkomensveranderingen. In nieuwe macro-economische modellen wordt er wel degelijk rekening gehouden met die rijke van-de-hand-naar-de-mond-levende gezinnen. Net als armere gezinnen passen ze hun consumptie-uitgaven aan na tijdelijke inkomensveranderingen. Door ook die groep in te bouwen in de jongste macro-economische modellen kan de impact van fiscale en monetaire maatregelen beter voorspeld worden. Dat is dan ook een uitstekend voorbeeld van hoe de economische wetenschap vooruitgang boekt wanneer de feiten niet langer in lijn liggen met de theorie, en die theorie aangepast wordt aan de nieuwe empirische realiteit.