21 Weergaven
0 Downloads
Lees verder
De zorg voor oude ouders komt door de toenemende veroudering van de bevolking, decentralisatie van de zorg en druk op formele zorg steeds vaker terecht bij de naasten van ouderen, die daarmee de rol van informele zorgverleners op zich nemen. Zowel vanuit de overheid als binnen families ontstaan nieuwe opvattingen over wat kinderen voor hun ouders zouden moeten doen. Op basis van data uit de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) is onderzocht hoe de verwachtingen van kinderen over het verlenen van zorg aan hun ouders (zorgverwachtingen) zich de afgelopen twintig jaar hebben ontwikkeld, én welke rol persoonlijke kenmerken als gender, werkstatus en familiestatus daarbij spelen.

Veranderende zorgverantwoordelijkheden binnen families

In het huidige overheidsbeleid wordt sterk ingezet op zelfredzaamheid en informele zorg. Hierdoor krijgen familieleden, met name kinderen, vaker een zorgrol toebedeeld voor hun oude ouders. Eerder onderzoek richtte zich vooral op wat ouderen zelf verwachten van hun kinderen. Deze studies laten zien dat persoonlijke kenmerken hierin een belangrijke rol spelen. Zo worden dochters traditioneel vaak als primaire zorgverleners gezien, werkenden als minder beschikbaar en ongehuwden juist als meer beschikbaar (Van der Pas et al., 2005). Er is nog weinig bekend over hoe kinderen zelf die zorgverantwoordelijkheid ervaren.

Tegelijkertijd is de maatschappelijke context sterk veranderd. Vrouwen zijn de afgelopen decennia vaker gaan werken en gezinssamenstellingen zijn meer divers geworden (Gans & Silverstein, 2006). Dit roept de vraag op of de traditionele beelden over wie zorg zou moeten geven nog aansluiten bij de realiteit van nu. Door zorgverwachtingen van kinderen anno 2023 te vergelijken met die van twintig jaar geleden, wordt zichtbaar hoe maatschappelijke en beleidsmatige veranderingen doorwerken in de manier waarop kinderen aankijken tegen hun rol als mantelzorger. Deze inzichten zijn essentieel om toekomstbestendig beleid te ontwikkelen en passende ondersteuning te bieden aan mantelzorgers.

Ontwikkeling van zorgverwachtingen over tijd

Binnen twee deelstudies van LASA zijn in 2001 (N=280) en 2023 (N=154) de kinderen van zorgbehoevende ouders bevraagd over de zorgverwachtingen rondom mantelzorg (Berkhof, 2025). In beide cohorten kregen de deelnemers dezelfde casus voorgelegd: “Meneer/mevrouw Hendriks is een 80-jarige weduwnaar die gedurende drie weken regelmatig hulp nodig heeft met zelfverzorging en verzorging van het huishouden. Meneer/mevrouw Hendriks heeft vier kinderen: Marieke, Sophie, Evelien en Jan. Alle vier de kinderen wonen tamelijk dichtbij meneer/mevrouw”. Op basis van deze casus werden vier afzonderlijke vignetten gepresenteerd, één voor elk kind. De vier kinderen verschillen in gender, werkstatus en familiestatus: Marieke (dochter, gehuwd, werkend), Sophie (dochter, gehuwd, niet-werkend), Evelien (dochter, ongehuwd, werkend) en Jan (zoon, gehuwd, werkend). Voor de vier vignetten beantwoorden de ondervraagden onder andere de vraag: ‘Zou …. voor haar/zijn vader/moeder moeten zorgen?’ met antwoordmogelijkheden ‘Nee’ of ‘Ja’. Hiermee werd nagegaan of verwachtingen over zorg variëren naar geslacht (Marieke versus Jan), werkstatus (Marieke versus Sophie) en gezinssituatie (Marieke versus Evelien).

Figuur 1 brengt de zorgverwachtingen voor alle vier de kinderen voor 2001 en 2023 in beeld. Wat allereerst opvalt is de sterke stijging van de verwachtingen zorg te zullen verlenen. In 2001 was de zorgverwachting het hoogst voor Sophie (de niet-werkende dochter) en het laagst voor zoon Jan, hetgeen het belang van werk en gender van de kinderen ondersteunt. Er lijkt weinig invloed van huwelijkse staat: de verwachtingen jegens gehuwde Marieke en ongehuwde Evelien zijn vergelijkbaar. In 2023 ziet het beeld er anders uit. Voor Sophie, de niet-werkende dochter, steeg het percentage respondenten dat vond dat zij voor haar ouder zou moeten zorgen van 50,4% in 2001 naar 73,4% in 2023. Voor Marieke stegen de verwachtingen van 38,6% naar 66,9% en voor Evelien van 41,1% naar 70,8%. Voor Jan liep dit aandeel op van 35,0% in 2001 naar 67,5% in 2023. Daarmee is de stijging bij Sophie het kleinst (23%), terwijl die bij Jan juist de grootste sprong maakt (32,5%). Vooral de toename bij Jan is opmerkelijk en laat zien dat ook zonen steeds vaker worden gezien als potentiële zorgverleners. In 2023 zijn de verschillen tussen de vier kinderen dus veel kleiner geworden, wat wijst op een meer gelijkmatige verdeling van de zorgverwachtingen.

Figuur 1. Het percentage respondenten dat vindt dat het vignet (Marieke, Sophie, Evelien of Jan) moet zorgen voor de zorgbehoevende ouder (2001 en 2023).

De toegenomen zorgverwachtingen jegens alle vignetten suggereren dat verschillen in gender, werkstatus of familiestatus tegenwoordig minder bepalend worden gevonden voor de zorg voor oude ouders. Traditionele rolpatronen, zoals de hoge verwachtingen jegens ongehuwde dochters, lijken daarmee te vervagen. In ieder geval bij de kinderen zelf. Bij ouders is nog niet bekend in hoeverre deze trends ook zichtbaar zijn. Maar bij zowel ouders als kinderen lijkt er een groeiend besef te zijn dat ouders minder kunnen terugvallen op formele zorg en daardoor vaker afhankelijk zijn van hun kinderen. Hierdoor wordt het als vanzelfsprekend gezien dat de ondersteuning van ouders een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle kinderen, ongeacht de gender, werkstatus en familiestatus van het kind.

Van zorgverwachting naar mantelzorg in de praktijk

Hoewel de resultaten laten zien dat de zorgverwachtingen de afgelopen twintig jaar zijn toegenomen en gelijkmatiger verdeeld zijn over de verschillende kinderen, hoeft dit niet te betekenen dat het daadwerkelijk verlenen van mantelzorg is toegenomen. Hoge zorgverwachtingen vertalen zich niet altijd in feitelijke zorg, omdat ook andere verplichtingen en omstandigheden bepalend zijn (Broese van Groenou & De Boer, 2016). Dit betekent dat het van belang is te kijken welke omstandigheden in de praktijk bepalen of kinderen hun zorgverwachtingen daadwerkelijk kunnen waarmaken.

In de afgelopen decennia is de arbeidsparticipatie van volwassen kinderen veranderd, met een duidelijke stijging onder dochters. De hoge verwachtingen jegens de niet-werkende dochter Sophie suggereren dat betaald werk voor veel kinderen een rol speelt in de overweging zorg te verlenen, maar ook bij de andere vignetten liggen de verwachtingen hoger dan vroeger. Ondanks dat werk minder doorslaggevend is voor de vraag van wie zorg wordt verwacht, blijft het een belangrijke factor bij de uitvoering van mantelzorg. Evenzo is het interessant dat de verwachtingen jegens zoon Jan ook sterk zijn toegenomen, hetgeen suggereert dat ook zoons meer zorgtaken op zich zullen nemen. Doordat zowel dochters als zonen betrokken zijn en arbeid een belangrijke factor blijft, kan het plannen en uitvoeren van mantelzorg in de praktijk in deze tijd complexer zijn geworden.

Implicaties voor beleid

De bevindingen suggereren dat de zorgtaken meer gelijk over de kinderen in het gezin verdeeld zouden worden als gender, werk en huwelijkse staat geen onderscheidende rol meer spelen. Om te begrijpen of hogere zorgverwachtingen zich ook vertalen naar meer daadwerkelijke zorg, is het noodzakelijk om rekening te houden met deze individuele en contextuele factoren. Beleidsmatig zullen er dan ook aanpassingen moeten worden gedaan om dit te realiseren en overbelasting van mantelzorgers te voorkomen, zonder onderscheid naar gender of huwelijkse staat, en rekening houdend met eenieders arbeidsparticipatie. Zo zou er voor alle kinderen meer moeten worden geïnvesteerd in mantelzorgondersteuning, zoals flexibele verlofregelingen en toegankelijke respijtzorg. Mantelzorgorganisaties, zorgprofessionals, gemeenten en werkgevers kunnen mantelzorgers voorzien van gerichte informatie over het verdelen van zorgtaken binnen families, juridische en financiële mogelijkheden voor verlof, en praktische handvatten voor emotionele en fysieke ondersteuning. Samenwerking tussen deze partijen is dan ook essentieel om ervoor te zorgen dat kinderen in de praktijk daadwerkelijk zorg kunnen verlenen.

Conclusie

Gegevens van LASA ondersteunen dat zorg voor oudere ouders steeds meer wordt gezien als een vanzelfsprekende taak voor kinderen. De afgelopen twintig jaar zijn de zorgverwachtingen van kinderen toegenomen én worden ze gelijkmatiger toebedeeld aan kinderen, ongeacht hun persoonlijke kenmerken. Dat is in de context van het huidige overheidsbeleid goed nieuws. De mogelijke kloof tussen zorgverwachtingen en het leveren van zorg moet zo klein mogelijk worden gemaakt. Dit benadrukt de noodzaak voor toekomstbestendig beleid dat mantelzorgers helpt om aan hun verwachtingen te voldoen. Een geïntegreerde aanpak is dan ook nodig om mantelzorgers hun zorgtaken op een duurzame manier te laten vervullen, waarbij hun eigen grenzen en behoeften gewaarborgd blijven.

Literatuurlijst

  1. Berkhof, P. (2025). De Invloed van Gender, Werk en Familiestatus op Zorgverwachtingen van Kinderen: een vergelijking tussen 2001 en 2023. Thesis master Sociologie, Vrije Universiteit Amsterdam.
  2. Broese van Groenou, M. I. & De Boer, A. (2016). Providing informal care in a changing society. European journal of Ageing. 13. 271-279. https://doi.org/10.1007/s10433-016-0370-7
  3. Gans, D. & Silverstein, M. (2006). Norms of Filial Responsibility for Aging Parents Across Time and Generations. Journal of Marriage And Family. 68(4). 961–976. https://doi.org/10.1111/j.1741-3737.2006.00307.x
  4. Van der Pas, S., van Tilburg, T. & Knipscheer, K. C. (2005). Measuring older adults’ filial responsibility expectations: Exploring the application of a vignette technique and an item scale. Educational and Psychological Measurement. 65(6). 1026-1045. https://doi.org/10.1177/0013164405278559