1362 Weergaven
22 Downloads
Lees verder
Dat zoveel mensen het een gruwelijk idee vinden om naar een woonzorgcentrum te verhuizen, komt doordat ze denken dat ze daar al hun autonomie verliezen. En vaak is dat ook zo. Willen we dat woonzorgcentra een écht alternatief worden, dan moeten mensen er kunnen blijven wie ze altijd al zijn geweest.

Wonen in een woonzorgcentrum, maar dan wel net als thuis

Aangezien ik volgende maand de gezegende leeftijd van tachtig jaar bereik, zou ik u willen vragen in welk woonzorgcentrum ik tot tien of elf uur ’s avonds op mijn kamer tv kan kijken, een boek of Knack kan lezen; waar ik zelf om acht uur een douche kan nemen en niet om zes uur uit bed gehaald word om gewassen te worden; waar ik naar het toilet kan gaan wanneer het nodig is en niet op een bepaald tijdstip; waar ik om negen uur ontbijt kan nemen, om één uur het middagmaal en om zes uur het avondmaal; waar ik ‘s avonds nog iets kan drinken op mijn kamer of eventueel in de cafetaria. Alhoewel dat doodnormale leefgewoonten zijn, vrees ik dat ik in geen enkel woonzorgcentrum zal terechtkunnen.” Dat schreef René D. in het voorjaar van 2020 in een bevlogen lezersbrief naar aanleiding van de publicatie van een essay van mijn hand over ouderenzorg.

René is lang niet de enige die het niet ziet zitten om naar een woonzorgcentrum te verhuizen. De overgrote meerderheid van de Vlamingen wil tot de laatste dag thuis blijven wonen. Omdat ze zo aan die plek zijn gehecht, maar veel meer nog omdat het hen verschrikkelijk lijkt om in de residentiële ouderenzorg terecht te komen. “Van mijn leven ga ik niet naar een rusthuis. Wanneer ik écht niet meer thuis kan blijven wonen, moeten ze me maar een spuitje geven.” Ontelbare keren heb ik dat ondertussen gehoord. Zowel van jongere mensen die nog decennia van zo’n scenario af staan als van ouderen die al bijna tot het doelpubliek van de woonzorgcentra behoren. En dat is er door de coronacrisis niet bepaald beter op geworden. Uit een recente enquête van het Belgische socialistische ziekenfonds bij nog thuiswonende 65-plussers, blijkt dat liefst 41% vandaag negatiever staat tegenover een verhuizing naar een woonzorgcentrum dan vóór de pandemie.

De kwalijke reputatie van woonzorgcentra

Woonzorgcentra hebben in onze contreien dan ook een bijzonder kwalijke reputatie. Sterfhuizen of wachtkamers van de dood worden ze genoemd. Het helpt niet dat er in de media geregeld verhalen opduiken over onaanvaardbare praktijken in een klein deel van de woonzorgcentra, waar bewoners al om vijf uur in bed worden gelegd voor de nacht, vol pillen worden gestopt om rustig te blijven of urenlang aan een stoel worden vastgegespt. Die excessen hebben niet alleen grote gevolgen voor de betrokken bewoners, ze zorgen er ook voor dat de doorsnee burger niet gelooft dat de zorg op de meeste plekken naar behoren is. Nochtans is dat zo. Als je tenminste met goede zorg bedoelt dat bewoners op vaste tijdstippen worden gewassen en aangekleed, dat ze medicatie krijgen en dat hun een voedzame maaltijd wordt voorgezet. Dat op zich is niet waar een mens gelukkig van wordt.

Dat blijkt ook uit de bezorgdheden van veel ouderen. Vraag je hen waarom ze het zo’n vreselijk idee vinden om naar een woonzorgcentrum te verhuizen, dan gaat het vaak over alle boeken, kleren, meubels en huisraad die ze zullen moeten achterlaten, hun lievelingskostje dat ze niet meer zullen kunnen klaarmaken, de bankzaken die ze uit handen moeten geven, de onmogelijkheid om nog naar de kapper of de bakker in het dorp te gaan. Kortom: veel ouderen zijn bang dat ze zichzelf niet zullen kunnen blijven eens ze naar een woonzorgcentrum verhuizen en dat ze er de touwtjes over hun eigen leven helemaal uit handen zullen moeten geven.

Vaak is dat ook terecht. Zoals René D. al vreesde, kunnen bewoners in de meeste woonzorgcentra niet meer in hun eigen ritme leven. Ontbijten, wassen, lunchen, een wandeling maken: alles gebeurt volgens een strikt schema. Zelfs over iets simpels als de keuze tussen een bad of een douche kun je op sommige plaatsen niet meer zelf beslissen. Onlangs nog vertelde een negentiger die net in een woonzorgcentrum was ingetrokken dat ze zich weer net vijftien voelde: “Ik mag mijn kamer niet inrichten zoals ik wil, ik moet eten wat de pot schaft en als ik tijdens de activiteiten op mijn kamer blijf, vinden ze me asociaal.” Het is vooral door dat beeld – dat in een aantal vooruitstrevende woonzorgcentra ondertussen achterhaald is – dat de meeste mensen er nooit willen intrekken. Willen we dat een verhuizing naar een woonzorgcentrum een valabel alternatief wordt voor ouderen die zorg nodig hebben en niet alleen een plek waar je naar verhuist als alle andere opties uitgeput zijn, dan zal dat moeten veranderen.

Stilstaan bij en respect voor de wensen van bewoners

De gemiddelde verblijfsduur in een woonzorgcentrum is 1,5 tot 2,5 jaar. Zelf vinden de meeste bewoners dat de normaalste zaak van de wereld. Zoals radiocoryfee Lutgart Simoens, die uiteindelijk anderhalf jaar in een woonzorgcentrum heeft gewoond, kort voor haar dood zei: “Ik weet dat mijn tijd op is – ik snap niet dat sommige mensen daar zo moeilijk over doen. Ik heb me er al lang mee verzoend dat ik dicht bij de afgrond van mijn leven sta.” Een woonzorgcentrum ís in de overgrote meerderheid van de gevallen iemands laatste woonplaats. Wat niet wil zeggen dat de bewoners in die laatste jaren of maanden niet meer willen léven. Nu gaat men er nog te vaak vanuit dat het volstaat om hen goed te verzorgen zodat ze hun dagen comfortabel kunnen doorbrengen, maar dat is natuurlijk niet zo.

Woonzorgcentra zouden systematisch aan alle bewoners moeten vragen wat ze nog uit het leven willen halen – hoe weinig tijd hen misschien nog rest. Op plaatsen waar men nu al zo tewerk gaat, blijkt wat voor een enorm verschil dat voor de betrokkenen kan maken. Roger, bijvoorbeeld, antwoordde op die vraag dat hij weer zou willen schilderen. Daarop richtte het personeel in de gang een hoekje met een schildersezel voor hem in. Ondertussen heeft hij het ook op zich genomen om nieuwe bewoners te verwelkomen. Maria, die dol is op breien, wilde nog een keertje zelf wol kunnen uitkiezen in de winkel in het dorp. Anna vond het dan weer niets dat anderen kleren voor haar kochten. Omdat ze onmogelijk nog zelf kon gaan shoppen, zochten personeelsleden een winkel waar ze een stapel rokken, bloesjes en jurken konden ophalen die Anna dan in het woonzorgcentrum mocht passen.

Ook mensen met dementie of zware zorgbehoevendheid, hebben doorgaans nog wensen en verlangens. Maar je moet er wel op de juiste manier naar vragen. In een gesprek met de hoofdverpleegkundige van de gesloten afdeling waar hij al een paar maanden woonde, maakte Yvan, bijvoorbeeld, duidelijk dat hij het vreselijk vond om elke dag een losse broek en trui te moeten dragen. Hij wilde weer een pak aan, zoals hij dat zijn hele leven gewend was geweest. En toen een zorgkundige aan een heel zieke, bedlegerige dame vroeg wat ze nog graag wilde, antwoordde ze: “Ik zou zo graag de wolken weer kunnen zien.” Vanuit haar bed kon ze wel naar buiten kijken, maar de lucht zag ze niet. Omdat het niet haalbaar was om haar nog uit bed te halen, verplaatste het personeel de meubels tot ze een beter uitzicht had. Zo kon ze tijdens de laatste maanden van haar leven toch nog naar de wolken kijken.

Nood aan een flexibeler arbeidszorg en meer handen, hoofden en harten

Wat ervoor zorgt dat een woonzorgcentrum geborgen en huiselijk aanvoelt, verschilt van bewoner tot bewoner. Net zoals ook dertigers of zestigers allemaal andere voorkeuren, ergernissen, waarden en verlangens hebben. Om daar zoveel mogelijk aan tegemoet te komen, moet een woonzorgcentrum flexibel georganiseerd zijn en – binnen de mate van het haalbare – keuzemogelijkheden aanbieden. Sommige voorzieningen spelen daar nu al vergaand op in. Door bij het ontbijt een buffetwagen van tafel naar tafel te brengen, zodat bewoners zelf tussen wit en bruin brood of chocopasta en vleesbeleg kunnen kiezen, en zodat ze hun boterham ook zélf kunnen smeren als ze dat willen. Er zijn ook plekken waar bewoners die daar zin in hebben, en dat nog kunnen, vrijwilligerswerk mogen doen of waar ze niet alleen zeggenschap hebben over de activiteiten die worden aangeboden, maar die ook zelf mogen organiseren. Of waar ze hun kamer helemaal mogen inrichten zoals ze dat zelf willen, per leefgroep een budget beheren om uitstappen te financieren of in het bewonersparlement meebeslissen over de heraanleg van hun tuin.

Zo’n aanpak die echt op de leest van de bewoners wordt geschoeid, kan echter alleen werken met voldoende personeel én een andere arbeidsorganisatie. Alleen dan is het mogelijk om de organisatie aan de bewoners aan te passen en niet andersom, zoals nu nog te vaak gebeurt. Dat er genoeg zorgkundigen, verpleegkundigen en ander zorgpersoneel moet zijn, staat buiten kijf. Als het personeel de hele dag van hot naar her moet rennen om alleen al de fysieke zorg geklaard te krijgen, blijft er amper tijd en ruimte over om op maat van de bewoners te werken en aandacht te hebben voor de mens die ze altijd al zijn geweest. Maar zelfs als de overheid écht investeert in meer handen, hoofden en harten in de ouderenzorg, zal er nog geen fundamentele koerswijziging worden ingezet zolang het werk niet minder rigide wordt georganiseerd. Dat wil zeggen dat de hiërarchie, die nu op veel plaatsen nog erg strak is, meer ruimte laat voor inbreng van ál het personeel.

Daarnaast is het alleen maar in het voordeel van de bewoners als de arbeidsorganisatie flexibel genoeg is. Nu al zijn er woonzorgcentra die dat niet alleen hebben begrepen, maar er ook de voordelen van inzien. Ontbijt een bewoner liever pas om 10 uur of wil hij in de namiddag in bad, dan is dat alleen maar handig: ’s ochtends moet er één bewoner minder worden gewassen en in de namiddag kan de zorgkundige van dienst de tijd nemen om hem in alle rust te laten baden. Of zoals de directeur van een woonzorgcentrum het formuleerde: “Je studeert geen verpleegkunde om in een carwash te gaan werken.” Her en der zijn er woonzorgcentra die de zorglijsten zelfs helemaal overboord hebben gegooid. Een bewoner die ’s ochtends wakker wordt en aan de dag wil beginnen, drukt op de bel of wandelt even de gang op. Een zorgkundige helpt hem – als dat nodig is – met wassen en aankleden, brengt hem naar de ontbijtruimte, rolt de buffetkar tot bij zijn tafel, geeft hem zijn medicijnen en vraagt hem ondertussen wat zijn plannen voor die dag zijn. Van personeelsleden begrijp ik dat ze daar veel meer bevrediging uit halen en voor de bewoners is het een stuk rustiger en aangenamer.

Belang van eigen keuzes ongeacht leeftijd

Zelf kiezen wat je eet, wanneer je doucht, hoe je je dagen doorbrengt, waar je bed staat, wie je kust, hoe laat je opstaat. Voor iedere volwassene die nog onafhankelijk in het leven staat, is dat heel gewoon. Maar wanneer je zorgbehoevend bent, en zeker als je in een woonzorgcentrum woont, is dat plots veel minder evident. En dat terwijl die ogenschijnlijk kleine geneugten en beslissingen er dan net méér toe doen. Hoe ouder en zorgafhankelijker je wordt, hoe meer je wereld inkrimpt. Tot er op de duur alleen nog een cirkel om je bed overblijft. Maar hoe klein iemands wereld ook wordt, er zijn altijd nog dingen waar hij zelf over kan beslissen, tenminste als hij daar een beetje bij wordt geholpen.

Literatuurlijst

  1. Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten (2021). Ouderenzorg in tijden van corona.
  2. Peuteman, A. (2019). Grijsgedraaid – Waarom we bang moeten zijn om oud te worden. Antwerpen: Uitgeverij Vrijdag.
  3. Peuteman, A. (2020). Verplant – Waarom het heerlijk wonen kan zijn in het woonzorgcentrum. Antwerpen: Uitgeverij Vrijdag.