Kernwoorden:


304 Weergaven
8 Downloads
Lees verder
In een tijdperk waarin technologie massaal wordt ingezet in de ouderenzorg – vaak voor efficiëntiewinst – rijst de vraag of digitale toepassingen zoals telemonitoring werkelijk de toekomst bieden. Is monitoring op afstand haalbaar en effectief, vooral wanneer een aanzienlijk deel van de oudere bevolking niet mee kan met de technologische vooruitgang?

Telemonitoring als oplossing voor de ouderenzorg

Veel westerse samenlevingen worden geconfronteerd met een ouder wordende bevolking. Al jarenlang wijzen zowel het werkveld als de wetenschap op de grote uitdagingen die de vergrijzing met zich meebrengt en pleiten zij voor billijke investeringen in ouderenzorg. Desondanks is hier weinig gehoor aan gegeven, waardoor we nu in een situatie zitten waarin technologie vastberaden wordt gepresenteerd als dé oplossing voor de zorg. Via digitale toepassingen hoopt men ouderen op afstand te monitoren om hun gezondheid op te volgen en bij te sturen om zo de (gezondheids)kosten te verlagen. Die zogenoemde telemonitoring – het digitaal op afstand volgen van gezondheidsmetingen – wordt gezien als een waardevolle optie voor degenen die zich moeilijk naar zorgprofessionals kunnen verplaatsen. De coronapandemie en de bijbehorende afstands- en quarantainemaatregelen hebben zorgverleners de meerwaarde laten zien van technologie die monitoring op afstand mogelijk maakt.

The sky is the limit

Er valt bijna geen enkele gezondheid-gerelateerde uitdaging met betrekking tot ouderen te bedenken, of er is een digitale oplossing voor ontwikkeld die toelaat de situatie op afstand op te volgen en/of bij te sturen. Chen e.a. (2023) biedt in zijn overzichtsartikel een uitgebreide weergave van deze digitale mogelijkheden. Via allerlei draagbare toestellen, zoals een ring of horloge, worden vitale parameters, zoals bloeddruk, polsfrequentie, ademhalingssnelheid en temperatuur, gemonitord en doorgestuurd naar de cloud. Een intelligente pillendoos legt op het juiste moment het juiste medicament klaar. Via GPS kunnen verdwaalde ouderen met dementie worden opgespoord. Sensoren in kleding geven informatie over de manier van lopen en op de digitale weegschaal worden gewicht en vetpercentage gemeten. Met behulp van een slimme televisie kunnen consultaties plaatsvinden met professionele zorgverstrekkers, die toegang hebben tot alle parameters in de cloud. Een brede uitrol van dergelijke technologieën en de doorgedreven digitalisering van de zorg roept echter op zijn minst vragen op, omdat het vaak voorbijgaat aan de complexe realiteit waarin veel ouderen zich bevinden. Sommigen kampen met beperkte digitale vaardigheden, beschikken niet over digitale hulpmiddelen of hebben er geen toegang toe. Daarnaast kunnen er ook fysieke en cognitieve uitdagingen verbonden zijn aan het gebruik van deze technologieën.

Uitdagingen en gevaren van telemonitoring-technologie voor ouderen

Hoewel deze technologieën veelbelovend zijn en in coronatijden een goed alternatief boden voor de fysieke consultaties, brengen ze ook aanzienlijke gevaren met zich mee. Ten eerste zijn er zorgen over privacy, aangezien wearables grote hoeveelheden persoonlijke gezondheidsgegevens verzamelen. Software updates en veilige wachtwoorden zorgen ervoor dat men hiervoor minder kwetsbaar is. Veilige Wi-Fi-verbindingen kunnen vermijden dat persoonlijke gegevens onderschept worden tijdens het synchroniseren van de wearable met andere apparaten. Er bestaat dus terecht bezorgdheid dat gevoelige informatie verkeerd wordt gebruikt of onvoldoende beveiligd is, wat kan leiden tot privacy-schendingen.

Een ander punt van zorg is de toenemende afhankelijkheid van technologie. Het gebruik van wearables kan ervoor zorgen dat er minder persoonlijke interacties plaatsvinden met zorgverleners, wat nadelig kan zijn voor een volledig begrip van iemands gezondheid. Dit is vooral zorgwekkend, gezien de vaak beperkte tijd die mag besteed worden aan persoonlijke zorg thuis. Daarnaast kan het instellen en bedienen van wearables voor ouderen ingewikkeld zijn, vooral omdat technologie vaak wordt ontwikkeld zonder voldoende rekening te houden met de behoeften en wensen van ouderen zelf. Voor ouderen die minder technisch onderlegd zijn, kan dit leiden tot frustratie en het risico vergroten dat de apparaten niet correct worden gebruikt, wat de effectiviteit ervan vermindert (Mercer e.a., 2016).

Er zijn ook fysieke risico’s verbonden aan het dragen van deze apparaten, zoals huidirritaties of allergische reacties. Bovendien kan de prijs van wearables voor sommige ouderen een barrière vormen, wat leidt tot ongelijkheid in de toegang tot deze potentieel nuttige technologieën (Singh e.a., 2022). Een ander risico is dat zowel gebruikers als zorgverleners te afhankelijk kunnen worden van wearables en zich eenzijdig focussen op de meetgegevens, waardoor andere belangrijke aspecten van zorg over het hoofd worden gezien. Dit kan leiden tot een schijnveiligheid over de gezondheidstoestand van de gebruiker. Tot slot spelen er ethische kwesties, zoals de mate waarin men toestemming kan geven om gemonitord te worden, vooral bij ouderen met verminderde cognitieve functies (Canali e.a., 2024).

Digitale ongelijkheid als struikelblok voor telemonitoring

Een voorwaarde om wearables te kunnen inzetten om op afstand gemonitord te worden, is dat de gebruiker internetactief is. Internetgebruik wordt in de internationale literatuur dan ook gezien als een basisconditie om digitale toepassingen te kunnen gebruiken en als een indicator voor digitale expertise. Bij Eurostat vinden we cijfers over internetgebruik bij ouderen. In 2011 was in België 42,7% van de 65-74-jarigen actief op het internet en dat percentage is gestegen tot 82,0% in 2021. Hoewel dit een positieve ontwikkeling is, blijft het probleem dat de groep waarop de digitalisering en intensieve monitoring zich momenteel richt – de 75-plussers – in de cijfers van Eurostat ontbreekt. Daarom geven we hieronder enkele cijfers uit de Ouderenbehoefteonderzoeken, die op gemeentelijk niveau peilen naar de noden en behoeften van thuiswonende ouderen (De Witte e.a., 2023). In elke deelnemende gemeente werden minimaal 400 ouderen op basis van toeval geselecteerd om een vragenlijst in te vullen. De deelnemers moesten minstens 60 jaar oud zijn. Er was geen maximale leeftijdsgrens, maar er werd wel gezorgd dat de steekproef dezelfde samenstelling – naar geslacht en leeftijd – had als de totale populatie. Dit onderzoek begon in 2004 en sindsdien hebben ruim 90.000 ouderen deelgenomen.

Hoewel de dataset van de Ouderenbehoefteonderzoeken oudere leeftijdsgroepen omvat in vergelijking met Eurostat, zien we in onze cijfers eenzelfde tendens: de groep ouderen die het internet niet gebruikt, krimpt terwijl de groep internetgebruikers groeit. In de periode 2004-2009 gebruikte 24% van de 60+ het internet. Dat percentage steeg naar 46,2% in de periode 2010-2015 en naar 71,4% in de periode 2016-2021 (Campens e.a., 2023). Die evolutie lijkt de aanhangers van de normalisatietheorie gelijk te geven: zij stellen dat de digibeten onder ouderen zullen uitsterven en dat er dus op termijn volledig digitaal gewerkt kan worden, ook onder ouderen (Botrić & Božić, 2021). Toch is enige nuancering nodig, en hiervoor moeten we dieper in de cijfers duiken. Over een periode van nagenoeg twee decennia (tussen 2004 en 2021) is het profiel van de niet-gebruiker nauwelijks veranderd. Het zijn voornamelijk 80-plussers met een laag opleidingsniveau die consistent de grootste groep niet-gebruikers vormen: 97,7% in de periode 2004-2009 en 80,1% in 2016-2021. Laat deze groep – met een groot aantal niet-internetgebruikers – nu net degene zijn waarop men zich richt voor telemonitoring. Wanneer we inzoomen op de groep ouderen die wél internetactief is, kunnen we op basis van cijfers uit de Ouderenbehoefteonderzoeken drie types internetgebruikers onderscheiden (Campens e.a., 2024). Er zijn basisgebruikers die het internet enkel gebruiken om te surfen of e-mails te versturen, selectieve gebruikers die daarnaast online-contact hebben met de (klein)kinderen en bankzaken online regelen, en allrounders die daarnaast ook actief zijn op sociale media, online winkelen en hun administratie via het internet beheren. Slechts één op de vier thuiswonende ouderen behoort tot deze allrounders. Het zijn vooral jonge ouderen, mannen, hoger opgeleiden en financieel beter gestelde ouderen die tot de meest interne actieve groep behoren. Daarentegen zien we bij de basisgebruikers – voor wie het internetgebruik beperkt blijft tot mailen en informatie opzoeken – een oververtegenwoordiging van vrouwen, 80-plussers, lager opgeleiden en financieel kwetsbare ouderen. Deze digitale ongelijkheid roept belangrijke vragen op met betrekking tot telemonitoring. Kunnen de grote groepen basis- en selectieve gebruikers, die het internet minder intensief gebruiken dan de allrounders, wel voldoende overweg met monitoringtechnologie? Of vormen hun beperkte internetvaardigheden een struikelblok voor het effectief gebruik van de benodigde wearables?

Telemonitoring de oplossing? Zo ver zijn we nog niet

De vergrijzing van de westerse bevolking brengt aanzienlijke uitdagingen met zich mee. Beperkte middelen maken het noodzakelijk om de ouderenzorg efficiënt te organiseren. Vanuit die optiek wordt veel vertrouwen gesteld in wearables die het mogelijk maken ouderen op afstand te monitoren. Het idee dat telemonitoring-technologie dé oplossing vormt en dat het momentum is aangebroken om deze op grote schaal in te zetten bij ouderen, moet echter genuanceerd worden. De digitale ongelijkheid onder ouderen vormt namelijk een aanzienlijke hindernis voor een brede uitrol en effectieve implementatie van deze technologieën. Niet alle ouderen beschikken over de nodige apparaten en noodzakelijke digitale vaardigheden. Een integrale aanpak van digitale ongelijkheid is essentieel, gaande van het verzekeren van internettoegang tot het aanscherpen van digitale competenties. Toch is de centrale vraag wat ouderen zelf verkiezen en verlangen. Willen zij gemonitord worden? Voegt dit waarde toe aan hun leven? Voelen zij zich met telemonitoring-technologieën beter, gezonder en veiliger en verhoogt dit hun levenskwaliteit?

Literatuurlijst

  1. Botrić, V., & Božić, L. (2021). The digital divide and E-government in European economies. Economic research-Ekonomska istraživanja, 34 (1), 2935-2955.
  2. Campens, J., Vercruyssen, A., De Keyzer, W., & De Witte, N. (2024). Using Two-Step Cluster Analysis and Latent Class Analysis to Construct a Typology of Internet Users Among Community-Dwelling Older People. Journal of Gerontological Social Work, 1-22.
  3. Campens, J., Vercruyssen, A., Verté, D., & De Witte, N. (2023) Oud en digitaal: realiteit of utopie? Een analyse op basis van 18 jaar ouderenbehoefteonderzoeken in Vlaanderen. Brugge: Vanden Broele.
  4. Chen, C., Ding, S., & Wang, J. (2023). Digital health for aging populations. Nature medicine29 (7), 1623-1630.
  5. De Witte, N., Verté, D., & Verté, E. (2023). The Belgian ageing studies: Peer research as an instrument to empower older people. In: Urbaniak, A. Routledge International Handbook of Participatory Approaches in Ageing Research (pp. 289-299). Abingdon: Routledge.
  6. Mercer, K., Giangregorio, L., Schneider, E., Chilana, P., Li, M., & Grindrod, K. (2016). Acceptance of commercially available wearable activity trackers among adults aged over 50 and with chronic illness: a mixed-methods evaluation. Journal of Medical Internet Research, mHealth and uHealth, 4(1), e4225.