Ze bleef tot op zeer hoge leeftijd productief, ondanks de fysieke ongemakken die de hoge ouderdom met zich meebracht. In een interview ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag zegt ze: “Als ik die gedichten over oud worden, over ziekte en verval niet zou schrijven zou ik er meer moeite mee hebben. Nadat ik er over geschreven heb, ben ik de gedachten er aan een tijd lang kwijt. Ik heb er vorm aangegeven.”
Eybers toont zich een nuchter en lucide waarnemer van haar eigen proces van ouder worden. In haar latere bundels wordt haar toenemend fysiek ongemak ontnuchterend en minutieus beschreven. Ze verhaalt van arts- en ziekenhuisbezoek. Haar hart gaat protesteren, ze krijgt moeite met lopen, en haar gezichtsvermogen neemt af. Ze valt ook regelmatig. Maar nergens vertoont ze ook maar een spoor van larmoyant zelfbeklag. “Die kuns waarin iek my nou bekwaam is val.” “Niks so bewussynsverruimend as ’n welwing gekneusde ribbes… Vir die soveelste keer val ek vooroor op straatsteen gesmak, straks word ek ’n kermisattraksie.” De balans die ze lopend niet meer kan vinden vindt ze nog wel in het gedicht.
Elke beschrijving van een Geriatric Giant wordt door Eybers met een kwinkslag of relativering in taal bezworen. “My netvlies kwyn, my knieë sak immekaar,/ die kind in my moet hardop hieroor lag./ dis iets om vol verwagting te ervaar,/dit skep vir avontuur weer kans en krag.” Verwondering overheerst, en het avontuurlijke van ouderdom en de naderende dood wordt welhaast luchthartig (of is het ook: wrang?) beschreven. Eybers ervaart het ouder worden als een proces van toenemende luciditeit.
Onderneming
Te oud om nog van enig nut te wees,
Met oë te dof om sonder loep te lees,
Poog ek om deur oortuigende verlies
Ontbering te vertoon as wat ek kies.
Het heeft iets heroïsch, zo bewust en moedwillig de ouderdom ondergaan. In haar laatste bundels wordt die toon echter steeds meer afgezwakt en is niet meer de ironie maar de verwondering de overheersende stemming.
De dichter verweert zich niet meer, maar zet de sluizen van haar ervaring wijd open. In Uitsig op die Kade komt die, wat je de mystiek van de hoge ouderdom zou kunnen noemen, tot een poëtisch ongeëvenaard hoogtepunt. Het gedicht fascineert me al jaren.
Nouliks vertolkbaar wat hulle my vertel,
Spreeus, eksters, meeue, eende, kraaie, al
Die ywerige dagloners van die wal,
Die reier zo afgetrokke opgestel.
Ek mis myself steeds minder. Ek bedoel:
As steeds meer buitendinge my gaan boei
Dan sintels van inwendige gevoel
Tintel dit of ek selfafstotend groei.
Vermindering neem waarneembaar toe. Ek hoop
Om te voldoen aan omgekeerde bloei
En leeg genoeg te loop om vol te loop
Met wat vanuit hierbuite binnevloei.
Zo zou ik ook wel negentig willen worden.