Een nieuw boek over succesvol ouder worden, zijn we daar niet klaar mee? Ja en nee. Ja, het concept bestaat al meer dan een halve eeuw, zo niet al langer. De auteurs van dit compacte boek laten zien dat ze goed op de hoogte zijn van de geschiedenis van hun onderwerp, want hun eerste hoofdstuk is gewijd aan de geschiedenis van het concept ‘succesvol ouder worden’ (hierna: SOW). En nee, de auteurs slagen erin een nieuw licht te werpen op het concept. Dat doen ze – zoals de titel van het boek al verraadt – niet zonder ambivalentie, maar ook niet zonder ambitie. Het helpt zeker dat de auteurs eminente wetenschappers zijn op het gebied van veroudering. Door verschillende conceptualiseringen van SOW tegen het licht te houden, presenteren zij een rijk scala aan gedachten en een diepgaand en kritisch begrip van de materie. Het boek is toegankelijk, mede door een strakke structuur, en biedt een kader voor toekomstig denken en werken.
In hun eerste hoofdstuk wijzen de auteurs op verschillende tegenstrijdigheden in bestaande conceptualiseringen van SOW. Bijvoorbeeld, als activiteit een aspect is van SOW, kan het nastreven van SOW voor sommige ouderen betekenen dat zij hun levenslange, inactieve comfortzones verlaten, wat dan weer een negatieve invloed kan hebben op hun welbevinden – en dat kan ook een aspect zijn van SOW. Na een nuttige inleiding over de biologische dynamiek van veroudering, bestaat de kern van het boek uit een taxonomie of ‘familie’ van vijf SOW-conceptualiseringen. In opeenvolgende hoofdstukken wordt elke conceptualisering besproken in termen van zowel de ambities als de inherente ambivalenties die eraan kleven; elke conceptualisering wordt onder de loep genomen in termen van haar affiniteit met de drie maatschappelijke niveaus micro, meso, en macro; en van elke conceptualisering wordt de bruikbaarheid onderzocht voor overheids- en institutioneel beleid met betrekking tot ouderen en veroudering.
De vijf benaderingen van SOW-conceptualisering zijn: pragmatisch, hedonistisch, eudaimonisch, capaciteit-gerelateerd en op zorgethiek gebaseerd. Een prominent voorbeeld van de eerste benadering is het model van SOW van de Amerikaanse gerontologen Rowe en Kahn, dat drie dimensies onderscheidt: gezondheid, functioneren, en participatie. In Europa hebben Paul en Margaret Baltes dit model in Europa verder uitgewerkt vanuit de sociale en gedragswetenschappen. De auteurs van dit boek noemen dit model pragmatisch, omdat het leunt op de filosofische traditie van het pragmatisme, dat het praktische nut als leidend beginsel heeft. Dit model is veruit het meest gebruikt en wordt door tal van wetenschappers beschouwd als het model dat het concept van SOW volledig weergeeft.
De auteurs tonen echter aan dat andere denkrichtingen tot andere conceptualiseringen leiden die het label SOW verdienen. Zo leunt de tweede benadering op de hedonistische filosofische traditie, die de nadruk legt op ‘het goede leven’ met levenstevredenheid en geluk als maatstaven. Hier ligt de nadruk op de subjectieve ervaring en persoonlijke waarden. Een voorbeeld is een model dat werd geïntroduceerd door Havighurst, die ook de wetenschapper is die in 1961 de term SOW bedacht. Hij benadrukte het belang van de passendheid (goodness of fit) van gewenste en bereikte doelen.
De derde, eudaimonische benadering vloeit voort uit het idee dat men, om een waardevol leven te leiden, moet streven naar wijsheid, gemoedsrust, zelfverwezenlijking, ego-integriteit en dergelijke. Klassieke psychologen als Maslow en Erikson staan aan de basis van deze benadering. Een relatief recent voorbeeld is Ryffs theorie over persoonlijke groei. Op oudere leeftijd is persoonlijke groei misschien niet meer haalbaar, maar oudere mensen kunnen wel SOW bereiken door zaken als positieve relaties, zelfacceptatie en autonomie te handhaven.
Als vierde benadering van SOW beschrijven de auteurs het op capaciteiten gebaseerde model van een goed leven, dat is ontwikkeld door Amartya Sen en zijn wortels heeft in de welzijnseconomie. Deze filosoof benadrukt de rol van de context bij het faciliteren of belemmeren van een goed leven. Bij iedere combinatie van een specifiek doel met individuele mogelijkheden, biedt de maatschappelijke context middelen en mogelijkheden om dit doel te bereiken. Aangezien doelen en contexten sterk verschillen, impliceert deze benadering dat er vele manieren zijn om op oudere leeftijd een goed leven te leiden.
De laatste benadering is het op zorgethiek gebaseerde model van SOW. Uitgangspunt van dit model is dat functieverlies inherent is aan het ouder worden en dat veel ouderen leven met beperkingen. De auteurs beschouwen dit model als het enige dat niet ‘simpelweg de middelbare leeftijd vereert’ (p. 29). In de zorgethiek staan onderlinge relaties en samenwerking tussen mensen centraal. Vooropgesteld wordt dat afhankelijkheid van anderen geen tekortkoming is, maar een gegeven in alle levensfasen. Om SOW te bereiken, moet zorg een co-constructie zijn die gebaseerd is op de behoeften en doelen van elke partner, met inbegrip van respectvolle interactie.
De tweede tot en met de vijfde conceptualisering worden misschien niet onmiddellijk herkend als modellen van SOW, maar het is de verdienste van de auteurs dat zij de nauwe band van deze denkrichtingen met SOW laten zien. In een handig schema vergelijken de auteurs de modellen kritisch op vijf criteria: leeftijdsrelevantie, inclusiviteit, normativiteit, verantwoordelijke actor en meetbaarheid. Door deze criteria tegen elkaar af te wegen, kunnen lezers gemakkelijker hun eigen voorkeursmodel kiezen.
In de vier daaropvolgende hoofdstukken worden de vijf conceptualiseringen besproken in termen van strategieën en interventies waarvoor zij een geschikte basis kunnen vormen, wat een nader criterium is om een bepaald model te onderschrijven. Dit zijn mijn favoriete hoofdstukken. Zij vergelijken de SOW modellen met aanvaarde theorieën en empirische evidentie op individueel, meso- en macroniveau en interacties daartussen. Zo wordt duidelijk welke SOW-modellen, dat wil zeggen welke uitgangspunten en waarden, het nuttigst zullen zijn om op elk niveau voortgang te boeken. De theorie over primaire en secundaire beheersingsstrategieën – het verlagen van verwachtingen betreffende levensdoelen en het bijstellen van levensdoelen om het welbevinden te behouden – kan bijvoorbeeld worden gekoppeld aan het hedonistische model op individueel niveau. Als een ander voorbeeld kan de theorie over ‘person-environment fit’ worden gekoppeld aan verscheidene SOW-modellen, zowel op individueel als op hogere niveaus. Deze vier hoofdstukken beschrijven een fraaie integratie van heel uiteenlopende denkrichtingen. Ook worden specifieke thema’s besproken in het licht van de SOW-modellen, zoals sociale ongelijkheid en zorg aan het einde van het leven, evenals drie voorbeelden van beleid gericht op SOW. Hier tonen de vijf SOW-modellen hun nut doordat zij hiaten aanwijzen in empirisch onderzoek dat beleid en praktijk zou moeten ondersteunen. In het afsluitende hoofdstuk worden de ‘ambivalenties’ en ‘ambities’ van SOW samengevat en wordt nader ingegaan op lacunes in onderzoek.
Bij het uitwerken van de verbanden en contrasten tussen de SOW-modellen en hun diverse relevantie voor beleid en praktijk, is een zekere vereenvoudiging natuurlijk onvermijdelijk. Het is mogelijk dat de lezer een bespreking van zijn favoriete concept mist. Een concept dat steeds meer aandacht krijgt, veerkracht, ontbreekt bijvoorbeeld in alle 128 bladzijden. Wat zou het SOW-model zijn dat aan veerkracht ten grondslag ligt? Om het positief te stellen, krijgen de lezers ruimschoots conceptuele middelen aangereikt die hen in staat stellen dit zelf uit te zoeken.
Een ander concept dat steeds meer aandacht krijgt, is ageisme. Een compleet hoofdstuk is gewijd aan het verband tussen dit concept en SOW. Hoewel zeker van belang, had dit hoofdstuk baat kunnen hebben bij een duidelijker koppeling van ageisme en de implicaties ervan met elk van de vijf SOW-modellen, maar het gehanteerde concept van SOW werd niet gespecificeerd. Net als bij veerkracht wordt de lezer dus impliciet uitgenodigd om zelf het meest relevante SOW-model uit te zoeken.
Men kan stellen dat elke gerontoloog en elke practicus die zich inzet om ouderen te helpen goed oud te worden, een soort ideaal van SOW voor ogen heeft als baken voor hun onderzoek en praktijk. Dit boek helpt lezers om helder te krijgen wat precies hun eigen concept van SOW is, en of dit inderdaad het concept is dat hen vooruit helpt in hun werk. Het helpt ook om het meest passende SOW-concept te vinden voor een specifieke onderzoeksvraag of praktijkinterventie. Al met al biedt het boek een goede greep op het concept SOW in al zijn variëteit, hoe het te benaderen en hoe het te gebruiken. Daarmee vormt het een nuttige bijdrage aan lopende SOW-discussies. Ik beveel het van harte aan voor studenten, onderzoekers, en werkers in beleid en praktijk.