Hoe leeftijdsstereotypen worden uitvergroot in tijden van COVID-19
In april 2020 twitterde columniste Marianne Zwagerman: “Het dorre hout wordt gekapt, misschien een paar maanden eerder dan zonder virus. Moet iedereen die nog in de bloei van zijn leven zit daar alles voor opofferen”. Naar eigen zeggen wilde Zwagerman er met deze woorden vooral toe bijdragen dat de emotie uit het Coronadebat zou verdwijnen (Kreling, 2020). Dat pakte anders uit. De emoties laaiden juist hoog op. Heel wat Nederlanders vonden de vergelijking tussen dor hout en oudere mensen ongepast en kwetsend.
Uitspraken zoals die van Zwagerman illustreren hoe het publieke vertoog rond de pandemie gekenmerkt wordt door allerlei aannames over welke leeftijdscategorie bijdraagt en ertoe doet in onze samenleving. De eerste persconferenties van Mark Rutte naar aanleiding van de gedeeltelijke lockdown in het voorjaar van 2020 zetten meteen de toon. Op 23 maart bijvoorbeeld spoorde de premier jonge mensen aan om de coronamaatregels te volgen met de oproep: “Je leeft niet alleen voor jezelf. We leven hier met 17 miljoen mensen in een land. Doe het dan voor oudere mensen, de mensen met een zwakke gezondheid, die wel degelijk risico’s lopen als ze door jou worden aangestoken” (https://www.rijksoverheid.nl). In deze uitspraak zit de op het eerste gezicht aantrekkelijke idee vervat dat jongeren solidair moeten zijn met ouderen. Maar met die idee gaat een polarisatie gepaard die weinig vruchtbaar is.
De leeftijdsgroep ‘ouderen’ wordt immers neergezet als niet-productief, kwetsbaar, zwak, ziek, afhankelijk, eenzaam, enz. Vervolgens wordt ze tegengesteld aan de groep ‘jongeren’ die alles belichamen wat de eerste groep niet kenmerkt, zoals productiviteit, gezondheid, energie, autonomie, ondernemendheid, enz. De pandemie lijkt dergelijke stereotiepe aannames te versterken en uit te vergroten. De tweet van Zwagerman is daar zonder meer een indicatie van. Maar stereotypen zijn niet onschuldig en zeker niet als ze worden ingezet in crisissituaties die alleen hanteerbaar zijn als er een goede samenwerking en verstandhouding is tussen generaties en mensen van alle leeftijden.
Agisme, een “isme” dat meer aandacht verdient
In 1969 lanceerde de Amerikaanse gerontoloog Robert Butler de term agisme om te verwijzen naar “een proces van systematische stereotypering en discriminatie van mensen omdat ze oud zijn, net zoals racisme en seksisme dit betekenen voor huidskleur en geslacht” (1995, pp. 22–3, mijn vertaling). Butler schreef over het samenspel tussen vooroordelen op basis van kalenderleeftijd (ook chronologische leeftijd genoemd) en discriminatoire en institutionele praktijken die kwalijke stereotypen in stand houden. De oorspronkelijke vergelijking tussen agisme, racisme en seksisme in Butlers definitie werkt nog steeds verhelderend als we de mechanismen proberen te begrijpen die ten grondslag liggen aan de manier waarop ouderen worden afgezet tegen jongeren in een proces dat we othering noemen op basis van leeftijd. De onophoudelijke, negatieve stereotypering van oudere mensen als eenzaam, depressief, incompetent, aseksueel, ziek, seniel, enz. bestendigt een wij-zij denken waarin jeugdigheid fingeert als norm. Omdat de superioriteit van de ene groep – jongeren – bestaat uit de negatieve positionering van de andere – ouderen – moet agisme relationeel worden opgevat (Calasanti & King, 2015).
Er zijn echter ook redenen waarom de vergelijking tussen agisme, seksisme en racisme ietwat tekortschiet (zie ook Iversen, Larsen, & Solem, 2009; Swinnen, 2019). Leeftijd is een zogenaamde movable marker (Cruikshank, 2013, pp. 138–9); iedereen wordt ouder. Dit betekent dat de meeste mensen agisme zullen ervaren in de latere fasen van hun leven. Bovendien nemen veel ouderen afstand van de ouderdom (denk aan uitspraken zoals “ik ben 75 maar voel me niet zo”) en geven ze er de voorkeur aan om gedrag en waarden na te bootsen die we met jongeren associëren. Dat laatste is niet zo gek als je bedenkt dat jeugdigheid geldt als impliciete norm (Gibbons, 2016, p. 5), ook voor ouderen. Zij worden aangespoord om het heft in eigen handen te nemen en door middel van de juiste producten en levensstijlkeuzes kwetsbaarheid en afhankelijkheid zo lang mogelijk uit te stellen. In onze maatschappij is het de morele plicht geworden van ouderen om jeugdigheid na te streven wat betreft hun cognitieve en fysieke vermogen, hun productiviteit en sociale rollen, en hun uiterlijk en seksualiteit.
Ook dit lijkt op het eerste gezicht weer een aantrekkelijk scenario, omdat het een positief antwoord lijkt op het beeld van oudere mensen als ‘ziek, zwak en misselijk’. Tegelijkertijd is deze vorm van succesvol ouder worden een ideaal dat volledig voorbijgaat aan het feit dat mensen gedurende hun hele leven met kwetsbaarheden worden geconfronteerd en ook niet noodzakelijk over de financiële middelen en de tijd beschikken om zich toe te leggen op het belichamen van de eenzijdige norm van jeugdigheid (Lamb, Robbins-Ruszkowski, & Corwin, 2017). Ook maakt die norm het ondenkbaar wat nu precies de waarden en bijzonderheden van de latere levensfasen zouden kunnen zijn. Het fundamentele probleem ligt in het onvermogen van mensen om oudere mensen te zien als een verlengstuk van hun toekomstige (en zelfs huidige) zelf, wat gerontofobie of de angst om ouder te worden in de hand werkt.
Alledaags agisme en hoe het te herkennen
Wanneer we ouderen eenvoudigweg vragen om concrete voorbeelden van flagrante leeftijdsdiscriminatie onder woorden te brengen, kan geïnternaliseerd agisme hen ervan weerhouden agisme te herkennen en dus ook hoe het hen persoonlijk treft. Het blijkt veel productiever te zijn om hen te laten vertellen over alledaagse praktijken in contexten zoals een schoonheidssalon, een supermarkt of een sportfaciliteit (Ward & Holland, 2011). Bill Bytheway en collega’s (2007) hebben dan ook een definitie van agisme ontwikkeld die dergelijke terugkerende ervaringen op interpersoonlijk niveau in alledaagse situaties belicht. Geïnspireerd door Philomena Esseds (1984) studie van alledaags racisme, schrijven zij: “Alledaags agisme bestaat niet als afzonderlijke gebeurtenis, maar als een complex van cumulatieve praktijken. … Het gaat om leeftijdsgebonden praktijken die het dagelijks leven binnendringen en deel uitmaken van wat in de volksmond als ‘normaal’ wordt beschouwd” (2007, p. 94, mijn vertaling).
Ook hier is de parallel tussen racisme en agisme misschien niet helemaal overtuigend, aangezien de notie van alledaags racisme veronderstelt dat zwarte mensen deskundigheid opbouwen in het herkennen van patronen in de interacties met blanken op basis van de langdurige observatie van wit privilege (Essed, 2018, p. 280). Deze kennis wordt vaak over het hoofd gezien door witte mensen en bestempeld als ‘subjectief’ (p. 282). Het lijkt erop dat de toewijding van ouderen om jong te blijven en zich zo jong mogelijk te voelen hen kan belemmeren om dergelijke deskundigheid op te bouwen en om een stem te vinden om bezwaar te maken tegen agisme. Dit verklaart wellicht dat er ondertussen activisten zijn opgestaan om het alledaags racisme aan te klagen in bijvoorbeeld de Sinterklaastraditie, maar er nauwelijks initiatieven zijn met een vergelijkbare impact om alledaags agisme voor het voetlicht te brengen in Nederland. Toch heeft onderzoek keer op keer aangetoond dat geïnternaliseerd agisme ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid en het welzijn van ouderen, zoals een hoger risico op cardiovasculaire problemen door stress en geheugenproblemen (Nelson, 2016).
Het “dorre hout” laat van zich horen
Ondertussen is “dor hout” bijna een geijkte uitdrukking geworden, niet om naar oudere mensen te verwijzen, maar juist om op ironische wijze afstand te nemen van de gedachte dat oudere mensen overbodig zijn. Wilberry Jakobs’ docureeks #dorhout – op leeftijd in Nederland, bijvoorbeeld, gebruikt de hashtag om de ervaringen van oudere mensen zelf onder de aandacht te brengen. De eerste aflevering van de nieuwe reeks, getiteld ‘De klap van Corona’ (3 december 2020), laat verschillende oudere mensen aan het woord om toe te lichten hoe zij de zogenaamde intelligente lockdown in de lente hebben ervaren. Daarbij komen gevoelens van verdriet en angst aan bod, maar ook voorbeelden van veerkracht en coping strategieën.
De eerste aflevering maakt meteen duidelijk dat je ouderen niet over één kam kunt scheren. De verschillen tussen mensen binnen de categorie ‘oud’ is groot. Vandaar dat onderzoekers zoals Toni Calasanti en Neil King (2015) ervoor pleiten om aandacht te hebben voor de ongelijkheden die tussen mensen ontstaan op het kruispunt van verschillende identiteitscategorieën (cf. het intersectionele perspectief). Marja, bijvoorbeeld, leeft met dementie in een verzorgingshuis. Omwille van haar cognitieve beperking kan zij niet op eigen kracht manieren vinden om het gebrek aan sociale interacties in het verpleeghuis te compenseren tijdens de lockdown. Aart, de vriend van Marja, leeft onafhankelijk in zijn eigen huis met tuin en vindt troost in het verzorgen van zijn bloemen wanneer hij niet bij haar op bezoek kan. Onder het levensmotto ‘doe alsof je het kunt’ gaat hij nieuwe uitdagingen aan. Dulcine leeft in een flat en vindt steun bij het Surinaamse praathuis Tori Orso. Ze naait en danst om afleiding te vinden en is van mening dat “verdriet vanzelf komt en plezier moet je maken”.
Naast de verschillen tussen oudere mensen, illustreert de eerste aflevering ook wat de overeenkomsten kunnen zijn tussen mensen van verschillende generaties. De dochter van Marja vertelt hoe beangstigend het moet zijn geweest voor haar moeder om geen naasten om zich heen te hebben gehad tijdens de lockdown. In haar ogen heeft het isolement ertoe geleid dat haar moeder haar nu amper nog als dochter herkent. Wie naar de liefdevolle benadering van Marja door haar dochter kijkt, inclusief de dochters poging om vanop het dak van de auto haar moeders aandacht te trekken, kan echter niet anders dan concluderen dat het afgescheiden zijn van de moeder ook een enorme impact heeft gehad op de dochter. Met andere woorden, ook jongere mensen lijden onder de afwezigheid van geliefden, ongeacht hoe kwetsbaar en zorgafhankelijk die zijn.
Steeds vaker horen we van oudere mensen zelf hoe zij de pandemie beleven. Miriam Verhage en anderen (2020) interviewden (per telefoon) 59 ouderen tussen de 54 en 95 jaar oud, woonachtig in woon-zorgcentra of alleen, tijdens de eerste lockdown. Daarbij richtten ze zich op de vraag wat de respondenten vonden van de manier waarop ze in de media worden voorgesteld. Velen herkenden zich niet in de beschrijving van zichzelf als kwetsbaar en behorend tot de groep van de zwaarst getroffenen. Zij maakten zich juist zorgen om jongere mensen die hun baan verliezen, geen inkomen hebben of een schoolachterstand oplopen. Met andere woorden, de deelnemers aan dit onderzoek voelden haarfijn aan dat solidariteit van twee kanten (intergenerationele solidariteit) moet komen.
Het is bij deze ouderen zelf dat beleids- en opiniemakers best hun oor te luisteren kunnen leggen. Door te luisteren naar de diversiteit aan ervaringen van oudere en jongere mensen kunnen we kwalijke stereotypen overstijgen en bouwen aan een meer inclusieve samenleving.