Wanneer bij je ouders een levensbedreigende ziekte wordt vastgesteld en het sterven nadert, of wanneer je wordt geconfronteerd met het plotse sterven, wordt duidelijk wat vaderschap en moederschap allemaal betekent. Met je ouders begraaf je definitief je eigen kind-zijn. Dat brengt je kindertijd vaak in alle hevigheid weer in herinnering, met zijn aangename en onaangename ervaringen. Vanaf het moment dat je ouders zorgbehoevend en afhankelijk worden, komen vaak heel wat gevoelens met een ongekende intensiteit naar boven, zoals onmacht, frustratie, ressentiment, schuldgevoelens, schaamtegevoelens of boosheid. Naast liefde voor je ouders spelen ook verantwoordelijkheidszin, betrokkenheid en verplichting een rol. De emoties die je ervaart maken het niet gemakkelijk de situatie juist in te schatten, met broers en zussen tot goede afspraken te komen en op een serene wijze zorg te dragen (Keirse, 2017).
Liefde is niet genoeg
Ook al wil je het beste voor je ouders, als ze van jouw zorg afhankelijk worden ervaar je misschien voor het eerst dat jouw liefde niet genoeg is om goede zorg te bieden. Je moet niet alleen de noden van je ouders begrijpen om goed te kunnen helpen, je moet ook je eigen gevoelens verstaan. Die kunnen je zo in verwarring brengen dat ze het echt helpen in de weg staan. Vanwaar die gevoelens?
Een eerste gegeven dat speelt is dat ouder worden niet volgens een uniforme kalender verloopt. Bij de geboorte van een kind kun je met enige zekerheid voorspellen hoe het zich zal ontwikkelen en wat de volgende stap zal zijn. Je weet binnen redelijke grenzen wanneer kinderen lopen en spreken, wanneer de eerste tandjes komen, wanneer ze naar school gaan. Je kunt je erop afstemmen en je voorbereiden. Ouder worden verloopt niet volgens een voorspelbare wetmatigheid. Sommige ouderen blijven een superoppas voor hun kleinkinderen, al zijn ze de tachtig voorbij, terwijl anderen beginnen te dementeren voor hun zestigste verjaardag. Het moment waarop je ouders zorgbehoeftig worden, kan je leven binnenvallen net wanneer je er echt geen opdrachten meer kunt bijnemen – je staat misschien voor grote nieuwe uitdagingen in je job en je hebt met twee puberende kinderen je handen vol.
Wanneer je ouders ziek worden reduceert dat ineens de afstand tussen jullie – het brengt ouders en kinderen opnieuw dichter bij elkaar. Je kunt niet langer de emotionele afstand bewaren die doorheen de jaren geleidelijk is gegroeid. Tijdens het opgroeien heb je allerlei gevoelens ervaren in de relatie met je ouders: liefde, medelijden, respect, droefheid, tederheid, onverschilligheid, angst, vrees, agressie, boosheid, vijandigheid. Al die gevoelens steken onverhoeds opnieuw de kop op. Als je niet weet van waaruit die gevoelens ontstaan kunnen ze je in de war brengen. Om hier meer zicht op te krijgen kun je de volgende vijf vragen stellen (Silverstone, 1989).
Ouder worden aanvaarden
Eerste vraag: kun je het ouder worden van je ouders accepteren? Je reageert vaak met gemengde gevoelens op het lichamelijk en mentaal achteruitgaan van je ouders: shock om de plotse achteruitgang, ontkenning, boosheid, schaamte, vrees en wrevel, maar ook verdriet, sympathie en genegenheid. De ene vorm van ziekte en achteruitgang is soms beter te aanvaarden de andere. De achteruitgang kan je pijnlijk treffen, en die pijn kan in boosheid tot uiting komen. Dat is niet zo ongepast als het op het eerste gezicht lijkt. De pijn van het verdriet komt in boosheid en prikkelbaarheid tot uiting.
Houden van
De tweede vraag is: hoe houd je van je oudere ouders en van welke facetten houd je meer of minder? Als je die vraag stelt, krijg je zelden een rechtstreeks antwoord. Je hoort meer iets in de zin van: ‘Ik denk het wel’, of ‘Iedereen houdt toch van zijn ouders?’ Het antwoord is moeilijk. Veel mensen willen zelfs niet aan zichzelf toegeven dat ze niet in alle opzichten echt houden van hun ouders. Bepaalde kenmerken vind je geweldig, maar andere vind je niet leuk. Niet alle ouders zijn charmant geweest tegen hun kinderen, en met het ouder worden komen er soms nog onaangename kantjes bij. Zo kan wrijving op de loer liggen.
Roos kan niet begrijpen waarom ze soms zo gedeprimeerd terugkomt van haar moeder in het woonzorgcentrum. Ze heeft altijd een goede relatie gehad met haar moeder, maar nu ze zorgbehoevend is, heeft Roos soms het gevoel dat ze geen geduld meer heeft. Roos neemt zich telkens opnieuw voor om geduldig te zijn, maar bij de minste aanleiding zit ze boven op de kast. Wanneer Roos dit vertelt aan een vriendin, voelt ze zich meteen schuldig dat ze zo negatief spreekt over haar moeder. Ze neemt zich voor wat vriendelijker en geduldiger te zijn. Op donderdagmiddag gaat ze op bezoek. Om haar goede voornemens kracht bij te zetten heeft ze een paar nieuwe pantoffels gekocht en een doos pralines. Moeder verwelkomt haar met ‘ik had je eigenlijk gisteren verwacht’. Meteen worden haar goede voornemens ingeruild voor irritatie. Waarom kan ze daar niet rustig op reageren? Roos komt uit een gezin van vijf kinderen. Ze heeft vier broers. Als kind heeft ze altijd meegemaakt dat haar broers werden gespaard. Zij moesten van haar ouders studeren om later een goede positie te verwerven. Als meisje moest ze maar iets zoeken in het onderwijs, zodat ze thuis kon zijn voor haar kinderen. Zo heeft ze ook gedaan. Dit verwachtingspatroon komt nu terug bij de zorg voor Roos’ moeder. Wie in het onderwijs ‘staat’ heeft de woensdagnamiddag en de weekends vrij om voor haar moeder te zorgen. De broers zijn ook wel vrij in het weekend, maar ze moeten uitrusten na vijf dagen werken. Maar als je in het onderwijs ‘staat’ ben je toch niet moe. Van die onderwaardering van meisjes ten aanzien van jongens houdt ze niet, en dat is de trekker die haar negatieve gevoelens bovenhaalt.
Omkering van de rollen
De derde vraag is: kun je de andere rol accepteren? Waar je vroeger als kind werd verzorgd, word je nu de verzorger van je ouders. De rollen worden omgedraaid. Het is niet gemakkelijk als je als zoon van vijftig je moeder moet helpen bij het wassen en aankleden. Je bent al decennia niet meer zo dicht bij het lichaam van je moeder geweest. Omgekeerd is het ook niet gemakkelijk voor ouders om dit van hun kinderen te moeten accepteren.
Je eigen toekomst zien
De vierde vraag: kun je ‘je eigen ouder worden’ onder ogen zien? Als je wordt geconfronteerd met het ouder worden van je ouders, zie je in de spiegel je eigen toekomst. Het raakt je eigen gevoelens ten aanzien van ouderdom in het algemeen, je eigen oud worden en je sterfelijkheid. En die gevoelens hebben een rechtstreekse draagwijdte voor de manier waarop je je ouders kan helpen als ze ouder en zorgbehoevend worden. Heb je in het algemeen een positieve houding ten aanzien van ouder worden en van je eigen ouder worden in het bijzonder? Dan vergroot je je mogelijkheden om betrokken en constructief je ouders te ondersteunen. Als je bang bent van ouder worden – en veel signalen in deze tijd geven daar aanleiding toe – dan kan het achteruitgaan van je ouders heel bedreigend zijn. Het doet als het ware de bel rinkelen voor je eigen sterfelijkheid. Dat verklaart waarom een dochter soms meer moeite heeft met het verzorgen van haar moeder dan van haar vader en waarom ze zich comfortabeler voelt bij het verzorgen van haar schoonouders dan haar eigen ouders. In die andere spiegels is haar eigen toekomst minder scherp. De verhouding tegenover de ouder van het eigen geslacht is vaak de meest problematische. Als dochter word je in je moeder en als zoon in je vader geconfronteerd met de persoon met wie je je in je jeugd hebt geïdentificeerd. Je ziet nu bepaalde overeenkomsten die erg kunnen verontrusten.
Als jij je sterfelijkheid niet onder ogen kunt zien, hoe kun je dan dicht bij je stervende ouders staan? Je wordt permanent herinnerd aan datgene waaraan je liever niet denkt.
Overbelast
De vijfde vraag: ben je overbelast? Het is goed mogelijk dat je op het moment dat je ouders zorgbehoevend worden voor belangrijke uitdagingen staat in je job, dat je je zorgen maakt over je pensioen of dat je je handen vol hebt aan je studerende kinderen. Dan komt die nieuwe zorg heel ongelegen. Het is nooit gemakkelijk om er nog een verantwoordelijkheid bij te nemen, maar er zijn periodes in je leven waarin het vrijwel onmogelijk is. Als je broers en zussen hebt, kan het zijn dat het ene gezin meer ‘ruimte’ heeft voor die extra zorg dan het andere, en ook dat geeft aanleiding tot spanningen: de last is onevenredig verdeeld. Omdat de meeste gezinnen tegenwoordig redelijk klein zijn en we allemaal langer leven, zijn we in vergelijking met vorige generaties met minder mensen om te zorgen voor meer ouderen. Bovendien blijven ouders langer gezond en mobiel waardoor ze pas op latere leeftijd hun beperkingen voelen – dat kan ervoor zorgen dat je als zorgdrager voor je ouders zelf al redelijk oud en frêle bent.
Als je bij het bepalen van je prioriteiten niet in staat bent om je ouders een eerste, een tweede of een derde plaats toe te kennen, zul je het jezelf misschien nooit vergeven. Als je wel probeert om je verantwoordelijkheid op te nemen, komt vanuit je overbelasting de vraag wanneer er eindelijk wat tijd komt voor jezelf. Ongeacht voor welke weg je kiest, wellicht – en heel waarschijnlijk – sta je voor een extra last: schuldgevoelens. Om je schuldig te voelen hoef je echter niet schuldig te zijn.
Ik had meer moeten doen
Als je bij jezelf antwoorden zoekt op deze vijf vragen kom je ongetwijfeld bij schuldgevoelens terecht. Houd ik wel genoeg van mijn ouders? Heb ik genoeg voor hen gedaan? Schuldgevoelens zijn gewoonlijk het eindresultaat van en de drijfkracht achter andere oncomfortabele gevoelens uit het verleden en in het heden. Schuldgevoelens hebben te maken met betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Als je ze onderdrukt, komen ze weer boven op momenten en in vormen die je niet verwacht.
Die oncomfortabele gevoelens maken dat je wegblijft bij je ouders of niet tot een bevredigend contact komt. Ze kunnen ook leiden tot overmatige bezorgdheid en dominantie: je maakt je ouders totaal afhankelijk en denkt dat je dit doet uit toewijding en liefde. Het kan een juiste houding zijn, maar ook een manier om je schuldgevoelens te sussen.
Het gevoel je ouders te kort te doen, kan zich ook uiten in voortdurend vitten op anderen. Je zet je schuldgevoelens om in kritiek op je broers en zussen of op het verzorgend personeel. Door de schuld op een ander te projecteren bezorg je jezelf tijdelijk een comfortabel gevoel.
Een andere reactie is ontkenning. Je ontkent dat je ouders achteruitgaan, dat ze zorg nodig hebben, vanuit je angst hen te verliezen. Het gevaar bestaat dat je dan onvoldoende of te laat een beroep doet op de nodige zorg en behandeling of, als je er wel een beroep op doet, dat je wonderen verwacht van de medische wereld.
Nieuw leven aan de kinderen
Wanneer ouders sterven wordt nieuw leven aan de kinderen meegedeeld. Je leven als kind wordt door elkaar geschud, maar tegelijkertijd begint er iets nieuws. Op het moment dat je ouders sterven, delen ze hun hele leven, zoals ze het geleefd hebben en ermee zijn omgegaan, in volle essentie mee aan hun kinderen. Hier kun je als kind uit leren: je integreert het wezenlijke van je vader en je moeder op je eigen manier in je leven. Je leeft uit de wortels van je ouders. Maar de levenskracht die in die wortels schuilgaat, ontdek je pas op het moment dat je leven door hun dood dooreen wordt geschud. Dan wordt duidelijk wat je voedt en wat je leven hindert. Het is aan jou om het voedende en het krachtgevende te grijpen en het andere los te laten. Je moet je ouders niet kopiëren, je moet je eigen leven leiden. Maar je leven slaagt niet zonder wortels. Door het verdriet over de dood van je ouders kom je in contact met de voedende wortels, die je ouders met al hun beperkingen hebben bereid (Grün, 2009).