Oratie Prof. Dr. Aagje M.C. Swinnen, Goed ouder worden en creatief lezen: het kunstje van Hendrik Groen. Te downloaden via https://www.uvh.nl/actueel/nieuws/oratie-aagje-swinnen-het-kunstje-van-hendrik-groen
In haar oratie, uitgesproken op 1 november jl, belicht Aagje Swinnen de vraag: Wat kan literatuur betekenen voor ‘goed’ ouder worden als een morele levensstijl?
Het zoeken naar antwoorden doet ze aan de hand van het fenomeen Hendrik Groen (HG), twee fictieve dagboeken van een man van boven de tachtig die zijn uitgegroeid tot bestsellers, waarvan een televisieserie is uitgezonden en zelfs een theatertour is gestart. De titel van haar oratie doet vermoeden dat het beeld dat geschetst wordt over Hendrik Groen niet louter jubelend zal zijn.
Mocht u net als ik bij het lezen van ‘Pogingen iets van het leven te maken’, naast de wens om door te lezen, soms een gevoel van onbehagen hebben gehad en een gemis aan diepgang, dan is deze oratie het lezen meer dan de moeite waard. Swinnen bestudeert wat recensenten over de dagboeken hebben geschreven, presenteert een interpretatie van HG vanuit het perspectief van de humanistische en literaire gerontologie en onderzoekt hoe 60-plussers in een leesclub zich tot dat boek verhouden. Door die drie leespraktijken samen te nemen geeft Swinnen een beeld van hoe HG tot levenskunst kan inspireren.
Swinnen start in het eerste hoofdstuk met de ontstaansgeschiedenis van het nieuwe culturele model van ouder worden waarin succesvol ouder worden centraal staat. Aansluitend beschrijft zij drie valkuilen van het succesvol ouder worden paradigma: het niet meer kunnen voldoen aan verwachtingen, het ontbreken van een antwoord op de menselijke kwetsbaarheid en de geringe aandacht voor zingevingsvragen. Swinnen richt zich bij de kunst van het ouder worden op een morele levensstijl die antwoord geeft op de consumptieve levensstijl die nu vaak de boventoon voert. Omdat in de literatuur een veelvoud aan betekenissen van ouder worden naar voren komt én vanwege het effect dat literatuur kan hebben op beeldvorming over ouderen, spitst zij zich in haar oratie toe op het fenomeen Hendrik Groen.
Het succes van de roman ‘pogingen iets van het leven te maken’ en het vervolg ‘zolang er leven is’ valt te verklaren uit de actualiteit van de vergrijzing, de vergelijking met andere samenlevingen, het raadsel rond de identiteit van de auteur en het inspelen op de huidige behoefte aan een autobiografisch relaas. De beide boeken spelen in op een trend om middels verhalen te laten zien hoe ouderen zich kunnen verzetten tegen de dehumanisering die hen bedreigt in een institutionele context.
Het verzet van HG is vooral gericht tegen het systeem, verpersoonlijkt door de directrice en gevat in controle, regels en geheimhouding. Het verzet komt tot uiting in samenspannen met een secretaresse, via een bevriende advocaat in handen krijgen van stukken en in de oprichting van een club waarmee activiteiten worden ondernomen. Hier komt Swinnen tot de kern van haar betoog: Hendrik Groen neemt een ambigue houding aan ten opzichte van de groep waarvoor hij zegt op te komen: de gemiddeld 80 jarige bewoners van het huis. Enerzijds toont hij zich solidair, anderzijds laat hij zich negatief uit over zijn huisgenoten. Groen maakt zich schuldig aan alledaags ageisme en werkt daarmee abjectie van zijn mede-bewoners in de hand. In het verslag van de activiteiten van de Omanido-vriendenclub bijvoorbeeld, legt HG er de nadruk op dat de leden zich positief weten te onderscheiden van andere bejaarden. De eindigheid en de onwenselijkheden van een in zijn ogen onwaardig einde bespreekt HG wel met de huisarts en de geriater, maar dieper dan een kort gesprek of een constatering komt het niet. Waar Westerhof in zijn oratie van 18 januari jl. (Westerhof, 2018) aangeeft dat verhalen verschillende functies hebben en dat narratieve competenties en narratieve zorg een belangrijk onderdeel uitmaken van persoonsgerichte zorg, wordt in HG zijn narratief nauwelijks beschreven, net zo min als de levensgeschiedenis van de andere leden van de club. De hedonistische uitstapjes van de club, het schrijven in het dagboek, het zorgen voor zijn vrienden lijken het ideaal van zelfcontrole te bevestigen. Daarmee onderdrukt HG deels de emoties en het beschouwen van zijn leven in het licht van zijn eigen sterfelijkheid, die beiden horen bij een morele levensstijl. Hierdoor kan HG slechts beperkt als voorbeeldfiguur dienen. Hij blijft bij verzet, er is geen sprake van beschouwing noch van verzoening met het ouder worden.
Niet in de oratie, wel opvallend in de boeken van HG is het ontmenselijkende en stigmatiserende beeld dat HG van dementie beschrijft. De stereotyperingen, “zo dement als een goudvis”, of “bij ons op de dementenafdeling wonen oudjes die erbij liggen als een boeienkoning die zijn truc is vergeten”. Dat zijn uitspraken die samen met het veelvuldig aan de orde komen van het thema euthanasie en zelfmoord, het beeld bevestigen dat ouder worden vooral een lijdensweg is, geen kunst. Deze uitspraken worden door recensenten nauwelijks genoemd als stigmatiserend, wellicht omdat ze datgene zeggen waar velen, die deel uitmaken van onze hedendaagse kennissamenleving, voor vrezen.
Swinnen stelt mijns inziens terecht op p.24 dat ze geneigd is te denken dat het boek in dat verband eerder een status-quo bevestigt dan dat het cultuurkritiek stimuleert. De leesclub die ze in haar onderzoek betrok, noemde in haar besprekingen vaak dat er diversiteit onder ouderen is en er verschillen zijn in de beleving van goed ouder worden. Dat is precies wat HG mist. Tegelijkertijd: is het dat wat HG tot een succes maakt? En de genuanceerde gerontologische blik tot één die – buiten de academie – vooralsnog hoogstens de populaire wetenschappelijke tijdschriften haalt?
Mijn wens is dat we met elkaar en met Hendrik Groen de kijk op ouder worden, op succesvol ouder worden maar vooral ook omgaan met kwetsbaarheid en het beschouwen van het leven, blijven bespreken. De oratie van Aagje Swinnen biedt hiertoe een welkom aanknopingspunt.